30 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zeil`
- achteruit zeilen (=slechter worden)
- alle baat helpt zei de schipper, en hij blies in het zeil (=alle beetjes helpen)
- alle zeilen bijzetten (=de uiterste best doen om iets toch te bereiken)
- bakzeil halen (=toegeven dat je ongelijk hebt / aanzienlijk minder hoge eisen stellen dan je eerder deed)
- de bramzeilen bijzetten (=alles op alles zetten)
- de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
- de zeilen hijsen (=opstaan, vertrekken)
- een oog in het zeil houden (=in de gaten houden)
- een oogje in het zeil houden (=alert zijn)
- een reef in het zeil doen (=besnoeien in de uitgaven, bezuinigen)
- er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen, omdat hij niet wil meewerken)
- ergens verzeild raken (=ergens onbedoeld terechtkomen)
- het zeil (hoog) in de top halen (=een grootse vertoning weggeven)
- het zeil in top zetten (=een zo goed mogelijke vertoning weggeven)
- het zeil strijken (=het opgeven / flauw vallen / van iemand verliezen)
- iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
- iemand in zijn kielwater zeilen (=iemand op de hielen volgen)
- met een nat zeil thuiskomen (=dronken thuiskomen)
- met een opgestoken zeil (=driftig, boos)
- met een staand zeil (=driftig, boos)
- met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
- met onbevaren volk is het slecht zeilen (=met onervaren mensen is het moeilijk werken)
- met ongebroken lading wegzeilen (=zich zonder gezichtsverlies uit de situatie redden)
- met opgestoken/opgestreken/opgezet zeil naar iemand toe gaan (=boos naar iemand toe gaan of boos bij iemand binnen komen)
- onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
- onder zeil gaan (=gaan rusten of slapen, vertrekken of weggaan)
- tussen de klippen doorzeilen (=op handige manier alle moeilijkheden vermijden)
- voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
- zijn schip voert te grote zeilen (=te veel geld uit geven)
- zoals het reilt en zeilt (=zoals het zijn gangetje gaat)
3 betekenissen bevatten `zeil`
- er is geen huis met hem te houden (=hij is niet tevreden te stellen, je kan er geen land mee bezeilen)
- een rak in de wind (=met veel werk langzaam vooruit komen (een lang recht stuk tegenwind zeilen))
- voor top en takel drijven (=scheepvaart : zonder een zeil te voeren)
6 dialectgezegden bevatten `zeil`
- 'n oogje ien 't zeil holl'n (=iets in de gaten houden) (Westerkwartiers)
- d'r op toe kiek'n (=een oogje in het zeil houden) (Westerkwartiers)
- ijee un veul te groot zeil op (=wat hij wil / probeert te bereiken kan niet) (Oudenbosch)
- ik goa op tied onner zeil (=ik ga vroeg naar bed) (Westerkwartiers)
- mee 'n hoag zeil (=op hoge poten) (Luyksgestels)
- t zeil leit dr over (=wanneer Herkingen gesloten is) (Flakkees)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen