Spreekwoorden met `werk`

Zoek

46 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `werk`

  1. aardewerk is geen paardenwerk. (=graven of in aarde werken is een vermoeiende bezigheid)
  2. allemans werk is niemands werk. (=als iedereen verantwoordelijk is, doet niemand het daadwerkelijk.)
  3. als de ragebol rust werkt de spin (=zonder onderhoud raakt `n huis (de omgeving) snel in verval)
  4. bij nacht en ontij (werken/zijn) (=wanneer anderen slapen)
  5. de kroon op het werk zetten (=het werk prachtig voltooien)
  6. de meitak op een werk zetten (=het werk afmaken)
  7. de morgen doet het werk. (=`s morgens ben je het productiefst)
  8. de paal door de oven werken (=bankroet gaan)
  9. een goed begin is het halve werk (=een goed begin vergroot de kans op een goede afwerking)
  10. een handwerk heeft een gouden bodem (=een goed vakman verdient altijd zijn brood)
  11. een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
  12. ellebogenwerk (=succes boeken door op slinkse wijze van anderen misbruik te maken)
  13. er nachtwerk van maken (=laat opblijven)
  14. er werk van maken (=er mee aan de gang gaan)
  15. eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
  16. goed gereedschap is het halve werk (=door de juiste hulpmiddelen te gebruiken wordt het karwei snel geklaard)
  17. het einde kroont het werk (=het werk is pas goed gedaan als het klaar is)
  18. het is geen aangenomen werk (=het hoeft niet noodzakelijk zo snel te gaan)
  19. het is monnikenwerk (=een saaie, harde, langdurige taak)
  20. het werkt als haarlemmerolie (=iets dat overal voor te gebruiken is)
  21. in de hand werken (=ertoe bijdragen)
  22. je hebt luxe paarden en werkpaarden (=niet iedereen heeft dezelfde positie, de een moet harder of zwaarder werken dan de ander)
  23. je hebt luxe paarden en werkpaarden. (=je hebt rijke en arme mensen)
  24. je het apelazarus werken (=heel hard werken)
  25. je huiswerk maken (=de liefde bedrijven)
  26. je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. (=men moet goed voor het personeel zijn.)
  27. je uit de naad werken (=veel werken, zijn uiterste best doen)
  28. loon naar werken krijgen (=loon krijgen dat in overeenstemming is met het gedane werk)
  29. met kunst- en vliegwerk (=niet volgens de normale gang van zaken)
  30. nattevingerwerk zijn / Met de natte vinger doen (=onnauwkeurig, overhaast of zonder de geschikte methode of middelen uitgevoerd werk)
  31. peper in je achterwerk hebben (=een hoog tempo hebben)
  32. tot over je oren in het werk zitten (=heel veel werk hebben)
  33. vele handen maken licht werk (=als een karwei samen wordt opgepakt is het snel en gemakkelijk gedaan)
  34. vloeken als een bootwerker/kartouw/ketellapper/ketter (=onbeheerst vloeken)
  35. vlugge eters zijn vlugge werkers. (=wie snel kan eten, kan ook snel werken.)
  36. werk aan de winkel zijn (=veel werk te verzetten zijn)
  37. werk van iemand maken (=veel zorg aan iemand besteden)
  38. werken als een molenpaard (=hard werken)
  39. werken als een paard (=zeer hard werken)
  40. werken als een paard. (=hard werken)
  41. werken als een rode lap op een stier (=onmiddellijk erg kwaad maken)
  42. werken zolang het dag is (=werken zo lang iemand kan)
  43. wie in een boomgaard werkt mag er uit eten / van de druiven eten. (=voordeel halen uit je werk.)
  44. wie niet werkt zal niet eten (=wie niet werkt verdient de kost niet)
  45. wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
  46. wie werkt als een paard zal haver eten. (=hard werken is voor de meeste mensen geen garantie op een goed inkomen)

188 betekenissen bevatten `werk`

  1. van de nacht een dag maken (=`s nachts werken)
  2. in het getouw (=aan het werk)
  3. in het gareel spannen (=aan het werk zetten)
  4. aan beurt komen (=aan werk geraken)
  5. je snor drukken (=afwezig blijven / zijn werk niet doen)
  6. met de vork schrijven (=afzetten, meer kosten rekenen dan werkelijk gemaakt)
  7. alles op haren en snaren zetten (=alle middelen aanwenden / alles in het werk stellen)
  8. zonder geluk vaart niemand wel (=alleen met hard werken komt men er niet, ook een beetje geluk is nodig om ergens te komen)
  9. om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
  10. allemans werk is niemands werk. (=als iedereen verantwoordelijk is, doet niemand het daadwerkelijk.)
  11. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  12. wie zijn ogen sluit, waant zich in Rome (=als je de realiteit negeert, ben je niet bewust van wat er werkelijk gaande is.)
  13. wie appelen vaart, die appelen eet (=als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken. / Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van)
  14. mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
  15. gedeelde smart is halve smart (=als je over problemen praat, dan kan je het makkelijker verwerken / door de problemen/ellende van een ander is het gemakkelijker de eigen problemen/ellende te dragen)
  16. aan de slag gaan (=beginnen te werken, starten)
  17. beter onbegonnen dan ongeeindigd (=beter niet beginnen als men het niet kan afwerken)
  18. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  19. tussen de mazen (van het net) vissen (=creatief te werk gaan)
  20. zoden aan de dijk zetten (=daadwerkelijk hulp verschaffen)
  21. daar is wat aan te kluiven (=daar is werk aan)
  22. dat is de aap gevlooid (=dat is onbegonnen werk.)
  23. als je je pet ertegenaan gooit dan blijft hij hangen (=dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd)
  24. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  25. je schaapjes op het droge hebben (=de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken)
  26. een zondagse steek houdt geen week (=de zondag is geen werkdag maar de dag des Heeren)
  27. tussen die twee was er geen chemie (=die twee mensen hadden te veel karakterverschillen om goed te kunnen samenwerken)
  28. de ochtendstond/morgenstond heeft goud in de mond (=door vroeg te beginnen kan men meer werk verrichten)
  29. het wiel opnieuw uitvinden (=dubbel werk doen)
  30. een verborgen agenda hebben (=een doel hebben dat voor de anderen verborgen gehouden wordt, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband)
  31. de eerste klap is een daalder waard (=een goed begin is het halve werk)
  32. een goed begin is het halve werk (=een goed begin vergroot de kans op een goede afwerking)
  33. de bui zien hangen (=een ongunstige situatie aanvoelen voordat deze zich daadwerkelijk voordoet)
  34. een wigge drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  35. een wig drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  36. magnum opus (=een zeer groot werk)
  37. een bedrijvige Martha zijn (=een zeer ijverige vrouw zijn (Martha= bijbels symbool voor hardwerkende huisvrouw))
  38. er op zitten zweten (=er moeizaam of langdurig aan werken)
  39. een zondagssteek houdt geen week (=er rust geen zegen op het werk wat iemand op zondag doet)
  40. het zit in de pijplijn (=er wordt aan gewerkt)
  41. er de hand in gehad hebben (=eraan meegewerkt hebben, met raad of daad)
  42. arbeiden als een galeislaaf (=erg hard werken)
  43. titanenarbeid verrichten (=erg zwaar werk doen)
  44. het ervan nemen (=ervan genieten - niet werken)
  45. de hand aan de ploeg slaan (=flink aan het werk gaan)
  46. geen twee hanen op een erf/werf (=geen twee bazen voor hetzelfde werk)
  47. geld verzoet de arbeid (=geld dat je krijgt maakt het harde vervelende werk weer goed)
  48. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  49. zuur verdiende centen. (=geld waarvoor hard is gewerkt.)
  50. in goede dorpen zijn/geraken (=genoeg verdiend hebben om niet meer te hoeven werken)

50 dialectgezegden bevatten `werk`

  1. Ich wirk op mien eige tempo niks mieë! (=Ik werk op mijn eigen tempo niets meer!) (Kinroois)
  2. ¨doë mauste mene rëg és vür krabbe (=voor zo weinig geld werk ik niet) (Bilzers)
  3. 'k ben m'n and'n ofgesneen (=werk niet kunnen verderzetten door omstandigheden) (Waregems)
  4. 'k en rooj (=het werk vlot niet) (Veurns)
  5. 'k zal m'n gat maar weer onger min erreme neme (=ik zal maar weer eens aan het werk gaan) (Wierings)
  6. 'n baarg waark en gien hunning (=veel werk gedaan, lage beloning) (Westerkwartiers)
  7. 'n speld zoek'n ien 'n hooiberg (=een onbegonnen werk) (Westerkwartiers)
  8. 'n zundagssteek holdt gien week (=werk op zondag uitgevoerd, kan niet lang goedblijven) (Westerkwartiers)
  9. 't is iene van't drei ieren doenker (=Hij levert half werk) (Opwijks)
  10. 't is pissen tegen wiend (=het werk lukt niet) (Veurns)
  11. 't Mes ien 't vé.rke loate stèèke (=Een begonnen werk niet af maken) (Genneps)
  12. 't noadeel van wark is dat ter zovölle tied in zittn giet (=het nadeel van werk is dat het veel tijd kost.) (Vechtdals)
  13. 't perd achter de karre spann (=nutteloos werk doen) (Veurns)
  14. 't plafong van de mart schilderen (=een nutteloos werk doen) (Brugs)
  15. ' k' n zie der mij gieën doen an (=dat is een onbegonnen werk (1° pers. enkv.) ) (Waregems)
  16. ' T duurt ekkes moar dan hedde ok wa!! (=Goed werk heeft tijd nodig.) (Bosch)
  17. Aa devoere doen (=Uw best doen bij het werk) (leuvens)
  18. aandere veur ut keerke spanne (=anderen het werk laten doen) (Mestreechs)
  19. aarde gij wir posjus ghe-te? (=waar kwam je voor je werk zo laat vandaan?) (Oudenbosch)
  20. alles geit behalve puine begrave, en sneuk verzoepe (=dat is onmogelijk werk) (Heitsers)
  21. Amai dieje ging nogal te werk (=Hij ging nogal te keer, maakte veel misbaar) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  22. an wark is ter nooit ienene an dood egoane (=aan werk is nooit iemand dood gegaan) (Vechtdals)
  23. an-ewarkt ween (=klaar met werk / niks meer te doen) (Sallands)
  24. armvet geven (=werk doen dat kracht vereist) (Waregems)
  25. bè munne vurregen baos mos-k om aacht ûur ònlègge (=bij mijn vorige werkgever moest ik om acht uur met het werk beginnen) (Tilburgs)
  26. Ben geen mof (=werk uit je handen laten nemen, laten overnemen) (Rotterdams)
  27. buitenaf werke (=zijn werk niet in de eigen gemeente hebben (maar b.v. in Rotterdam)) (Nieuw lekkerlands)
  28. coup de feu (=plots veel werk) (Veurns)
  29. D'r aan wie Blücher (=Fanatiek aan 't werk) (Venloos)
  30. d'r is 'n baarg te verhapstukk'n (=er moet veel werk verzet worden) (Westerkwartiers)
  31. d'r is 'n barg wark an 'e winkel (=we moeten nog veel werk doen) (Westerkwartiers)
  32. da wérk mich daonig op men heupe (=daar krijg ik het van) (Bilzers)
  33. da's heul ondaankbaor waark (=aan dat werk valt geen eer te behalen) (Westerkwartiers)
  34. da's monnik'nwaark (=dat is onbegonnen werk) (Westerkwartiers)
  35. da's wodder noar de zee droag'n (=dat is onbegonnen werk) (Westerkwartiers)
  36. dae haet ane waaj geluchtj (=hij kwam erachter dat het hard werken was (de waaj zit aan het einde van een vissenfuik en het is zwaar werk om die op te halen = luchte); zich in de vingers snijden (fig.) kruidenierswaren uit de koloniën) (Heitsers)
  37. dae trèktj d’n achterhaam (=hij wil niet meewerken; hij ontwijkt het werk) (Heitsers)
  38. daor kondoeweige altijd gelijk innut zweet gaon staon jakke (=daar moest je meteen vanaf het begin in een hoog tempo aan het werk) (Oudenbosch)
  39. daor verdiende un plekske in dun emel mee (=daar doe je een goed werk mee) (Oudenbosch)
  40. das gee werk (=dat is gen manier van doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. das hin werk ee (=geen manier) (Zeeuws)
  42. Das mo hosklos zuelle (=Slecht werk afgeleverd) (Herentals)
  43. dat spieël wërk nimei (=het is kapot) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. dat wërk op me sisteem (=ik ben het beu) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. dè affeseerd ier gelijk buenen knuepen (=het werk schiet niet op) (Lokers)
  46. de beste stuurlu stoan aan waal (=die toekijkt weet het beter dan hij die het werk doet) (Westerkwartiers)
  47. de broene oppe stál zétte (=Klaar zijn met een werk) (Weerts)
  48. de haand an 'e ploeg sloag'n (=aan het werk gaan) (Westerkwartiers)
  49. de heule daag ien touw (=alsmaar aan het werk) (Westerkwartiers)
  50. de kaantjes d'r oaf loop'm (=weinig werk verzetten) (Westerkwartiers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen