12 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `uit zijn`
- blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
- dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
- de stoom komt uit zijn oren (=hij is heel erg boos)
- het komt uit zijn koker (=hij is degene die het heeft bedacht)
- iets uit zijn mond sparen (=iets niet opeten)
- iets uit zijn mouw schudden (=zonder moeite met iets komen)
- te lui om uit zijn ogen te zien (=erg lui)
- uit zijn lood geslagen zijn (=verbaasd zijn, niet goed meer weten hoe het verder moet)
- uit zijn nek praten (kletsen) (=onzin verkopen)
- uit zijn slof schieten (=kwaad uitvallen, boos worden)
- uit zijn vel springen (=zeer kwaad zijn)
- wie zijn klomp breekt, schiet gemakkelijk uit zijn slof (=als je wordt teleurgesteld, kun je gemakkelijk boos worden)
3 betekenissen bevatten `uit zijn`
- blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
- iemand het land opjagen (=iemand uit zijn humeur brengen)
- als een snoek op zolder (=totaal uit zijn element)
50 dialectgezegden bevatten `uit zijn`
- (h) em de stront uit zijn gat vraugen (=iemand aanhoudend persoonlijke vragen blijven stellen) (Lokers)
- 't Aa uit zijn gat vraogen (=Tot in de kleinste details uitvragen) (Bevers)
- 't ej uit zijn gat vroan (=hij wil alles weten) (Kaprijks)
- 't zwit brobbelde em toe de kop uut (=het zweet borrelde uit zijn gezicht) (Westerkwartiers)
- ais wer ouit zijne knossel geschote (=Hij is weer uit zijn kram geschoten, uit zijne rol gevallen) (Antwerps)
- aut ze daoglëkse bedoeneng (=uit zijn gewoon ritme) (Bilzers)
- aut zen eege (=uit zijn eigen beweging) (Bilzers)
- aut zen koej haole (=uit zijn hol lokken) (Bilzers)
- aut zën koetër kieke (=uit zijn ogen kijken, opletten) (Munsterbilzen - Minsters)
- autheise (=iemand uit zijn hol halen) (Munsterbilzen - Minsters)
- blief mer uut zien klauwe (=blijf uit zijn buurt) (Opglabbeeks)
- da des stijf bij 't aar etrokn zulle! (=dat is ferm overdreven hoor, uit zijn context gerukt) (Waregems)
- dae ès al autte koje (=die is al uit zijn pubertijd) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèt de vlag authange (=zijn hemdsslip hangt uit zijn broek) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kons bekans sop koëke van dae zën kleer (=de vuiligheid druppelt uit zijn kleding) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kraai (g) ster gee gebenedijd woëd aut (=er klomt niets (goed) uit zijn mond) (Bilzers)
- de pijp uit zijn (=weg zijn) (Lovendegems)
- dikke kloeteraaj vertëlle (=van alles uit zijn botten slaan) (Munsterbilzen - Minsters)
- Een zwalpei (=Persoon die uit zijn nek kletst) (Maldegems)
- ei lietem uit zijn broek angen. (=Hij was verontwaardigd.) (Clings)
- get aut zene nak howe (=uit zijn nek kletsen) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae mokde zich kaud (=de schoenmaker schoot uit zijn sloffen) (Munsterbilzen - Minsters)
- hè reej um verèkkes (=hij sprong uit zijn vel van kwaadheid) (Tilburgs)
- het smaad lëp ëm ieëvër zënë kraog (=hij is onverzorgd want het oorsmeer loopt uit zijn oren) (Munsterbilzen - Minsters)
- het zwit brobbelde 'm toe de kop uut (=het zweet borrelde uit zijn voorhoofd) (Westerkwartiers)
- Hij es mee 't verkeerde been uit zijn bedde gestapt (=Hij is niet goed geluimd) (Wetters)
- Hij is briestig (=een man die uit zijn krammen schiet) (Zottegems)
- hij was heulemoal verbaldereerd (=hij was helemaal uit zijn doen) (Westerkwartiers)
- Houdt je muil nou es effe dicht . i.p.v. muil kan er ook genoemd worden: bakkes, smoelwerk, smoel, pokkebek, bek(kie) , slaaiemmer, fietsenstalling (als er weinig tanden zijn) , haringkar (als iemand uit z'n mond stinkt) , rioolput (als iemand stinkt uit zijn maag) etc. (=Houd je mond !) (Utrechts)
- Ich mo'gde vander pap 't klotje oet 't elske schloeke. (=Ik mocht van mijn vader wel eens het suikertje uit zijn borrel hebben.) (nuths)
- Iej meurt uut de murf as un joekel uut de tokus. (=Je riekt uit je mond als een hond uit zijn achterwerk.) (Deventers)
- iemand 't aa uit zijn gat vroagen (=iemand uitvragen) (Vels)
- iemand 't êj uit zijn gat vroaën [het ei uit zijn gat vragen] (=iemand bestoken met vragen) (Kaprijks)
- iemëd autheeze (=iemand uit zijn hol lokken) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemed autheisse (=iemand uit zijn hol halen) (Bilzers)
- iemëd van den taun aofbringe (=iemand uit zijn gewone bedoening brengen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij waar eulemaol uit z ne rabat (=hij was helemaal uit zijn gewone doen) (Oudenbosch)
- ij zie moar lijk ne koader uit zijn kluutn (=slecht zien) (Knesselaars)
- ijeegut ur opzitte (=hij is uit zijn lijden verlost) (Oudenbosch)
- ijeet de vlag uit (=zijn hemd komt uit zijn broek) (Oudenbosch)
- mèt zën klak tërnoë goeje (=zomaar wat uit zijn mouw schudden) (Munsterbilzen - Minsters)
- numero ellef (=iemand met twee snottebellen die uit zijn neus lopen) (Meers)
- slip: Aa slip angd oët, ' t es meire kèrremis (=Als iemands hemd uit zijn broek hangt) (Lebbeeks)
- te viërsjijn tovere (=uit zijn mouw schudden) (Munsterbilzen - Minsters)
- trekt een oar uit zijn gat en t zal klinken as een baal (=hij is een gierigaard) (Sinnekloases en niekaarks)
- trekt een oar uit zijn gat in ‘t klènk gelijk een belle (=gierig zijn) (Kaprijks)
- trekt en oar uit zijn gat/kluute, 't zal klinke gelijk een belle. (=een gierige persoon) (Gents)
- trekt en oar uit zijn kluute en ' t zal klinke gelaak en belle (=hij is een grote vrek (gierigaard) ) (Gents)
- uit zijn ogen nie zien van de voak (=geweldige vaak hebben) (Sint-Niklaas)
- uit zijn vel schieten (=plots zeer boos zijn) (Lovendegems)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen