Spreekwoorden met `rok`

Zoek

27 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rok`

  1. als door een repel getrokken (=zeer mager)
  2. daar kan de schoorsteen niet van roken (=dat brengt niets op / men kan niet alleen van vriendelijke woorden leven)
  3. daar moet de schoorsteen van roken (=dat moet de inkomsten voortbrengen. Daar moeten we van bestaan)
  4. de een rokkent wat de ander spint (=roddelen)
  5. de rokende vlaswiek niet uitblussen (=de ijverigheid niet doven)
  6. de wapenrok aantrekken (=militair worden)
  7. een brok in de keel krijgen (=emotioneel aangedaan zijn)
  8. een lelijke pijp roken (=zuur opbreken)
  9. een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
  10. een morse muur is snel afgebroken (=een slechte zaak gaat niet lang mee)
  11. eén onderrok trekt meer dan twee paarden. (=de invloed van een vrouw is heel sterk)
  12. een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
  13. er een lelijke pijp aan roken (=er veel schade van ondervinden)
  14. er een vuile pijp aan roken (=er veel nadeel van ondervinden)
  15. gegeven brokken zijn gauw gegeten. (=weldadigheid gaat meestal niet ver.)
  16. het hemd is nader dan de rok (=eigen familie gaat voor)
  17. het ijs breken / het ijs is gebroken (=een vriendelijk gesprek op gang brengen na een kil begin)
  18. iemand de brokken in de mond tellen (=iemand iets helemaal niet gunnen)
  19. iets in de melk te brokken hebben (=invloed hebben)
  20. je rokje omkeren (=lid van een andere (bv politieke) partij worden)
  21. krokodillentranen huilen (=verdriet veinzen)
  22. met ongebroken lading wegzeilen (=zich zonder gezichtsverlies uit de situatie redden)
  23. niets in de melk te brokken hebben (=niets te zeggen hebben)
  24. roken als een Turk/kalkoven/ketter (=erg veel roken)
  25. uit de klei getrokken (=boers)
  26. vechten dat de kraaien om de brokken komen (=hevig vechten)
  27. zijn rokje gekeerd hebben (=standpunten veranderen)

21 betekenissen bevatten `rok`

  1. buiten spel blijven (=(willen) proberen niet betrokken te zijn)
  2. wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het meest (=als je ergens nauw bij betrokken bent, geniet je het meeste voordeel ervan)
  3. daar zal wat zwaaien (=daar zal een hartig woordje gesproken worden)
  4. die snaar moet men niet aanroeren (=daarover moet niet gesproken worden)
  5. dat staat op de agenda (=dat gaat nog gebeuren; dat gaat nog besproken worden)
  6. dat is opgelegd pandoer (=een duidelijke van te voren afgesproken zaak)
  7. een heilig huisje (=een herberg - een (voor de betrokkene) onaantastbare waarheid)
  8. roken als een Turk/kalkoven/ketter (=erg veel roken)
  9. op de letter (=heel nauwkeurig uitgesproken)
  10. als een tang op een varken slaan (=iets heeft totaal niets met een besproken onderwerp te maken)
  11. de dans ontspringen (=niet in het onheil betrokken worden)
  12. aan een stuk door (=ononderbroken)
  13. zo zijn we niet getrouwd (=op die manier iets niet afgesproken hebben)
  14. een tere snaar aanroeren (=spreken over iets waar men beter niet over had gesproken)
  15. een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
  16. katjes die muizen miauwen niet (=tijdens het eten wordt er veel minder gesproken)
  17. kijken alsof je een geest ziet (=verbaasd of geschrokken kijken.)
  18. het in tienen geven (=wedden dat de aangesprokene het niet kan)
  19. een vreemdeling in Kanaän zijn (=weinig weten over het besproken onderwerp)
  20. wie de schoen past trekke hem aan (=wie schuldig is mag zich aangesproken voelen)
  21. je eigen nest bevuilen (=zijn eigen omgeving nadeel berokkenen)

25 dialectgezegden bevatten `rok`

  1. 'n rok trekt meer as twee peerd'n (=vrouwen hebben een grote aantrekkingskracht op mannen) (Westerkwartiers)
  2. 't hemd is noader dan 'e rok (=eerst je eigen familie helpen, daarna pas anderen) (Westerkwartiers)
  3. ' t hemd is noader dan ' e rok (=familie gaat voor vreemden) (Westerkwartiers)
  4. aun drappoo angd' uit (=je hemd hangt uit je broek / rok) (Wichels)
  5. da rok gene kant (=dat klopt niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. da rok men kaa kleer nie (=ik trek het me niet aan) (Bilzers)
  7. da rok mën kaa kleer nie (=daar raak ik niet geëmotioneerd door) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. da rok mën kaa kleer nie! (=dat kan me niet schelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. da rok mich nie (=dat doet me niets) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dat rok gene kant (=dat is onjuist) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dat rok kop noch stat (=dat klopt niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. door ist ok keeremis (=onderrok of voering die onder rok komt uitpiepen) (Ransts)
  13. ee ef trek an de rok (=Zij heeft veel aantrekkingskracht op jongens) (Staphorsts)
  14. iej kuent heur vuur poas'n en peekstern kiek'n (=als je een vrouw onder de rok kon kijken) (Rijssens)
  15. iuëre rok wor te kort (=zwanger zijn) (Kaprijks)
  16. Je kijkt regelrecht de Noord in! (=Over zittende vrouw, rok aan, de benen gespreid) (Dordts)
  17. je kunen Kaampen zien leggen (=Bij iemand onder de rok kijken) (Urkers)
  18. kiek us je vlagt\de melk kookt over (=onderrok komt van onder rok) (Zeeuws)
  19. mè dat bitsjë (geld) rok tër toch gene kant (=dat is teweinig om fatsoenlijk te leven (of om zijn schulden af te betalen)) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. niet bij elkaar passend kop en schotel :bloes en rok (=kop en schotel) (Zeeuws)
  21. onderjurk komt onder haar rok uit! (=Ze vlagt) (Haarsteegs)
  22. t'is sinema verniet (=bij een vrouw met een rok en geopende benen) (Antwerps)
  23. vootvrieje rok (=rok tot op de schoen) (Heitsers)
  24. Z’ hee nen hoarink ingeslikt zonder groate; Heuren hutsepot es aangebrand. Heure rok wordt te kort. Z’ hèn heur nen trok gedroaid. Z’ hee’t zitten. Z’ hee poalink g’eeten. Den buik vol leve en de schuut vol troane. Z’ hee heur een buile gelupe. Z’ hee tege nen balk gelupe. Z’ hee poreisoepe g’eete. Z’ hee biljoart gespeeld. Ter es een bloarken uit heuren boek gescheurd. Ze goa winkol hèwe: heuren tuug steekt uit. Ze luupt mee een tonne. Ze zit vol. Ze moe kippe. (=Ze is in (blijde ) verwachting, ze is zwanger) (Gents)
  25. ze liuëp mee uier fiuëre bliuët (=ze heeft een te korte rok) (Kaprijks)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen