Spreekwoorden met `rij`

Zoek


219 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rij`

  1. aan de balk schrijven (=nota nemen van iets ongewoons)
  2. aan de degen rijgen (=tot (zwaar) verliezer maken)
  3. aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
  4. aan zijn broek krijgen (=ermee opgescheept worden)
  5. aan zijn snoer rijgen (=tot volgeling maken)
  6. al etende krijgt men trek / honger. (=al etende krijgt men steeds meer trek (ook figuurlijk).)
  7. al krijg ik geld mee! (=dat doe ik beslist niet!)
  8. alle vrijers zijn rijk. (=door verliefdheid de negatieve dingen van je partner niet zien)
  9. alleen een piepend wiel krijgt olie (=door zich opvallend te gedragen bekomt men aandacht)
  10. als David zijn volk telde verloor hij de strijd (=tel de winst pas uit bij het einde van de strijd)
  11. als de kat om de hete brij heen draaien (=iets wel willen, maar het niet durven)
  12. als een feniks uit de as herrijzen (=na de totale vernietiging opnieuw opbouwen)
  13. armslag krijgen (=meer mogelijkheden krijgen)
  14. bij de kladden krijgen (=te pakken krijgen)
  15. bij iemand in het krijt staan (=aan iemand iets schuldig zijn)
  16. dat is een rijkeluiswens (=iets waar heel erg naar wordt verlangd)
  17. dat mag met een krijtje aan de balk (=dat is een ongewone gebeurtenis)
  18. de bout op de kop krijgen. (=een geschil verliezen)
  19. de bovenhand krijgen (=winnen, zegevieren)
  20. de bui over laten drijven. (=niet reageren op een moeilijke situatie)
  21. de gekken krijgen de beste kaarten (=het geluk is met de dommen)
  22. de gekken krijgen de kaart (=dwaze en onverstandige mensen krijgen hun gelijk of ze dat hebben of niet)
  23. de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
  24. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  25. de hand over zijn hart strijken (=voor één keer toestaan)
  26. de handen vrij hebben (=tijd hebben om iets te doen)
  27. de haren ten berge (doen) rijzen (=ergens erg van (doen) schrikken)
  28. de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
  29. de kurk waarop de zaak drijft (=de basis (steun) van het geheel)
  30. de maan met de handen willen grijpen (=het onmogelijke willen doen)
  31. de mast opkrijgen (=zich weten te redden)
  32. de paarden die de haver verdienen krijgen ze niet (=zij die het goede werk verrichten, krijgen niet altijd de beloning)
  33. de paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet. (=verdienste blijft vaak onbeloond)
  34. de peer is nog niet rijp (=de zaak is nog niet in orde)
  35. de plooien glad strijken (=de ruzie bijleggen)
  36. de rijpste pruimen zijn geschud (=het belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald)
  37. de rijzende/opgaande zon aanbidden (=in de gunst trachten te komen van iemand die succesvol is)
  38. de rook kan het hangerijzer niet deren (=het heeft geen zin te proberen iets dat vast staat te veranderen)
  39. de schop krijgen (=ontslagen worden)
  40. de slappe lach hebben/krijgen (=niet kunnen stoppen met lachen)
  41. de vlag strijken (=het opgeven)
  42. de vlag voor iemand strijken (=voor iemand onderdoen, zijn meerdere erkennen)
  43. de volle laag krijgen (=alles over zich heen krijgen)
  44. de vrucht der ervaring rijpt niet aan jonge takken (=de verstandigste opmerkingen komen van oudere mensen)
  45. de wereld is een pijp kaneel ieder likt eraan maar krijgt niet veel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  46. de wereld is een schouwtoneel elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  47. de wind van voren krijgen (=kritiek krijgen, direct gezegd worden wat er mis is)
  48. de wrijfpaal zijn (=de schuld krijgen (van alles))
  49. de zak krijgen (=ontslagen worden)
  50. de zwartepiet krijgen (=de schuld krijgen)

298 betekenissen bevatten `rij`

  1. het zwaard aangorden (=(zich klaarmaken om) de strijd aan (te) binden)
  2. het licht zien (=1: begrijpen wat men daarvoor nog niet begreep 2: geboren worden, ontstaan)
  3. op de grote trom slaan (=aandacht proberen te krijgen voor diens zaak)
  4. als de ganzen (=achter elkaar op een rijtje)
  5. de barricades opgaan (=actie voeren om iets voor elkaar te krijgen of juist tegen te houden)
  6. de zweep erop leggen (=afdrijven, opjagen)
  7. al etende krijgt men trek / honger. (=al etende krijgt men steeds meer trek (ook figuurlijk).)
  8. de lijdensbeker tot de bodem ledigen (=al het slechte, tot het laatste toe, over zich heen krijgen)
  9. `t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden)
  10. de volle laag krijgen (=alles over zich heen krijgen)
  11. iemand tot op zijn hemd uitkleden (=alles van iemand afnemen, een te hoge prijs laten betalen)
  12. iemand om zijn vinger (kunnen) winden (=alles van iemand gedaan (kunnen) krijgen of alles mogen)
  13. overdag hebben waar men `s nachts van droomt (=alles zomaar in de schoot geworpen krijgen)
  14. als het in de kajuit regent ,druipt het in de hut (=als de baas problemen heeft, krijgen ook de ondergeschikten hun deel)
  15. het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
  16. vis begint aan de kop te stinken (=als een bedrijf een slecht management heeft)
  17. grijze haren zijn kerkhofsbloemen (=als je grijze haren krijgt, ben je niet zo ver van het kerkhof)
  18. jong te paard, oud te voet (=als je in je jeugd erg wordt verwend, krijg je het later erg moeilijk)
  19. hoop doet leven (=als je kan hopen op betere tijden, dan krijg je toch weer levenslust / zo lang je nog hoop hebt zijn er ook nog mogelijkheden)
  20. een goed gelaat is de beste geleidebrief. (=als je knap bent krijg je veel voor elkaar)
  21. wie gekheid zaait zal dwaasheid oogsten. (=als je ongebruikelijke dingen doet krijg je ook ongebruikelijke resultaten)
  22. een gegeven paard mag men niet in de bek kijken. (=als men een geschenk krijgt, dan moet men niet zoeken of er hier of daar wat aan mankeert.)
  23. wat men afdingt is het eerst betaald (=als men het goedkoop krijgt, is het vlugger betaald)
  24. wie vuur eet schijt vonken (=als men iets gevaarlijks onderneemt krijgt men nare gevolgen)
  25. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)
  26. aan elkaar gewaagd zijn (=beiden vrijwel evenwaardig zijn)
  27. wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
  28. beter van een stad dan van een dorp (=beter dat een rijke betaalt dan een arme)
  29. dat gaat mijn pet te boven (=daar begrijp ik niets van)
  30. daar zijn de daken met vlaaien bedekt (=daar is men rijk / Daar heeft men overvloed)
  31. daar is een haartje in de boter (=daar is ruzie of wrijving)
  32. mijn verstand staat er bij stil (=dat begrijp ik helemaal niet)
  33. dat is Latijn voor mij (=dat begrijp ik niet)
  34. dat is geen geld (=dat is erg goedkoop als je ziet wat je ervoor krijgt)
  35. dat gaat je niet in de kouwe/koude kleren zitten (=dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring))
  36. iemands rechterhand zijn (=de belangrijkste assistent zijn)
  37. het beste paard van stal (=de belangrijkste persoon in het gezelschap)
  38. tussen de regels door lezen (=de diepere betekenis van een tekst begrijpen)
  39. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  40. je huiswerk maken (=de liefde bedrijven)
  41. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  42. niet door de beugel kunnen (=de norm overschrijden van wat aanvaardbaar of behoorlijk is)
  43. de zwartepiet krijgen (=de schuld krijgen)
  44. de wrijfpaal zijn (=de schuld krijgen (van alles))
  45. in het krijt treden (=de strijd aanbinden)
  46. de degens kruisen (=de strijd aangaan)
  47. in het strijdperk treden (=de strijd aanvatten)
  48. de dans om het gouden kalf (=de strijd om rijk te worden)
  49. het krijt ruimen (=de strijd opgeven, weggaan)
  50. aan banden leggen (=de vrijheid beperken)

30 dialectgezegden bevatten `rij`

  1. 'k rij ne keer toe an terp (=ik ga op café) (Oosteekloos)
  2. 'n rote bueumen (=een rij bomen) (Overmeers)
  3. Allei, cirkulei, d'eraf of 'k zet oe deroep! (=Vooruit, rij door, ga van dat (voetpad), of ik zet je op de bon!) (Antwerps)
  4. dae stond aateraon én de raaj waaj ze hiëses voertgoefde (=hij stond zeker in de laatste rij toen ze verstand uitdeelden) (Bilzers)
  5. De daag kómme op um rij (=Rustig aan, morgen is er weer een dag) (Genneps)
  6. de vinks ze, ziëker (=jij hebt ze zeker niet meer allemaal op één rij) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. Den èene zene daud és den anere ze braud (=er staan er velen in de rij voor uw (job) ) (Bilzers)
  8. den ieëstn in de rodde (=vooraan in de rij) (Kaprijks)
  9. diech bes nej rèet zjus (=jij hebt ze niet alle vijf op een rij) (Zichers)
  10. dieje hit een vijs los (=die heeft ze niet op een rij) (Lummens)
  11. doe es nen oek af (=die heeft ze niet allemaal op een rij) (Overijses)
  12. dow bis zeek in de kop / of dow hes un rij panne los (=Jij bent ziek in je hoofd!) (Sevenums)
  13. Heuj an de kirre (=Hooi op een rij) (Epers)
  14. ij ee ne slag van de meulen (=hij heeft ze niet alle vijf op een rij) (Gents)
  15. ij ee ne slag van de meulne (=hij heeft ze niet allemaal op een rij) (Kaprijks)
  16. ik rij ouw zo omverre heej (=ga maar niet aan de kant) (Brabants)
  17. ip 'n roode (=op een rij) (Waregems)
  18. Laat um/der maar sjchuiven! (Antwoord op iemand die in negatief denigrerende zin spreekt over een ander alsof hij of zij ze niet op een rij heeft) (=Hij heeft t (financieel) beter voor elkaar dan jij (denkt)) (Utrechts)
  19. ne resem vloeken (=een rij krachtwoorden) (Overmeers)
  20. op dieste rotte stoan (=op de eerste rij staan) (Gents)
  21. op riegel heb'n (=op een rij hebben) (Klazienaveens)
  22. pakt èm (=uitroep als men bij het kienspel er vier op een rij heeft) (Sint-Niklaas)
  23. raid nog neki dauj (naam van de baas rij nog eens door) (=de waard of cafebaas vragen om nog een rondje te bestellen) (tervurens)
  24. ridst doe of rie ik? (=rijden - rijd jij of rij ik?) (Westerkwartiers)
  25. Rie ie of rie ik (=rij jij of rij ik) (Hoogeveens)
  26. Rotje scheuv'n (=Aanschuiven in een rij) (Maldegems)
  27. rotsjen schuivn (=in de rij staan) (Kaprijks)
  28. seffës raajdste daaj hërre soutjae nog aut (=waarom rij je zo kort langs die vrouw) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. sjaun ènde laajn stoën (=mooi in de rij staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. wae van gevaor hilt, ént gevaor vilt (=rij nooit sneller kan je engelbewaarder kan vliegen) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen