Spreekwoorden met `menen`

Zoek

Eén spreekwoord bevat `menen`

  1. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)

Eén betekenis bevat `menen`

  1. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)

33 dialectgezegden bevatten `menen`

  1. attet menen hond wos, hochter dich al gebiëte (=kijk eens wat beter, het ligt voor je voeten!) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. da pakmech op menen ojem (=de kleding van een vrouw past perfect als het de mannen de adem afsnijdt) (Bilzers)
  3. dat pak mich op mënen ojëm (=ik ben heel ontroerd) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. dat staek ich èn menen hoële tand (=ik krijg zo weinig eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. de brings mich van menen aprepoo (=ik geraak de kluts kwijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. de kons mënen tram op (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. de kraajgs menen hond nog nie te zien (=jij bent helemaal mijn vriend niet) (Bilzers)
  8. det is kaoje kook (=die menen zich heel wat) (Heitsers)
  9. doë doen ich menen hoed vër aof (=dat is lovenswaardig) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. doë kraajg ich te zeenëwe van tot èn mënen dikke tein (=dat maakt me heel nerveus) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. gisteren hochech gét on menen tram : ich misde oppen hoeër de bus, mér gelékkëg hochten traajn vertraogeng (=een ramp : tram, bus en trein) (Bilzers)
  12. heire mënën tijd ! (=lieve hemel !) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. heire mënen tijd ! (=potverdorie !) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. ich ben stik mieg en gon èn menen tram (nès) kraupe (=ik ben afgemat en ga naar bed) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. ich hëb paajn tot èn mënën dikke tein (=ik heb overal pijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. ich höchem op ze nès gevange en doëmèt kraajgter zelfs menen hond nimei te zien (=ik heb hem op heterdaad betrapt en nu is hij niet meer mijn beste vriend) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. ich kraajget haaj op menen ojem (=ik krijg het hier erg benauwd) (Bilzers)
  18. ich vieël de paajn tot én mënën kleenën tein (=ik heb overal pijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. Meine lik èn de Vlaonders (=menen ligt ver van hier...) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. Meine lik èn de Vlonders (=menen is nog niet zeker weten) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. meine lik wijd van haaj (=menen is nog niet weten !) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. men haus és menen taus (=zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. menen auto ès stik noë de kloete (=mijn wagen is total loss) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. mènen bruihn'n un'keunta nie traa-uhn (=dat is te duur voor mij) (Eekloos)
  25. mènen is verre van hierre (=iets menen) (Brugs)
  26. mèt meine, besjaet d’r zich ins eine (=iets zeker menen te weten maar dan toch fout zitten) (Heitsers)
  27. Mijne lik kot bij kortrëk, mér wid van waorëgem (=menen en weten, dat is een groot verschil) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. nau bén ich van menen apropoo (=ik be de draad kwijt) (Bilzers)
  29. nau hëb ich get aoën mënen tram (=nu heb ik me wat aan de hand !) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. noë menen daud wilech trégkoëme as men vroo, dan zienech dékker men kameraote trég (=van je vrienden moet je het hebben) (Bilzers)
  31. vendaog gon ich menen oto nogés én de geraach zétte (=vandaag is het te doen) (Bilzers)
  32. waaj ich zoeg dat mënen heile slaot rot wos, kriëgich nekrop én men kael (=toen ik zag dat al mijn sla rot was, moest ik wel even slikken) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. zonder naf kan mënën ottoo nie raaje (=ik heb geld nodig) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen