Spreekwoorden met `los`

Zoek

14 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `los`

  1. alles wat los en vast is (=echt alles)
  2. als los zand aan elkaar hangen (=zonder enige samenhang)
  3. de beer is los (=er gebeurt opeens van alles; er ontstaat ruzie of paniek)
  4. de hel breekt los (=de ruzie is begonnen.)
  5. de tongen losmaken (=aanleiding geven tot gepraat)
  6. een aflossing van de wacht (=een vervanging van de ene persoon door een andere)
  7. een losse tong hebben (=te veel babbelen)
  8. er zit een schroefje bij hem los (=hij is niet helemaal goed wijs)
  9. iets op losse schroeven zetten (=iets wankel en onzeker maken)
  10. iets staat op losse schroeven (=het is onzeker, er valt niet op te bouwen)
  11. los in de mond zijn (=zichzelf goed kunnen uitdrukken en gedachten kunnen verwoorden)
  12. met los kruit schieten (=schijnbaar streng straffen met een straf die in feite geen nadeel oplevert)
  13. van God los zijn (=gek zijn, boven de wet staan)
  14. veel garen op zijn klos hebben (=veel te zeggen hebben - veel aanmerkingen maken)

62 betekenissen bevatten `los`

  1. het hart in de schoenen zinken (=alle moed en hoop verliezen om problemen op te lossen)
  2. kies het minste van twee kwaden (=als er enkel slechte oplossingen zijn, kiest men de minst slechte)
  3. komt tijd komt raad (=als er genoeg tijd overheen gaat, komt de oplossing vanzelf)
  4. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  5. de grond onder zich voelen wegzinken (=beschaamd zijn , geen oplossing meer zien)
  6. daar valt wel een mouw aan te passen (=daar is wel een oplossing voor te vinden)
  7. dan zijn we nergens (=dan is er geen oplossing)
  8. het ei van Columbus (=de (slimme) oplossing)
  9. er geen kijk op hebben (=de oplossing niet zien)
  10. het middel is erger dan de kwaal (=de oplossing veroorzaakt nog meer schade)
  11. weten hoe men dat in het vat zal gieten (=de oplossing weten)
  12. van die boer, geen eieren (=dit is een oplossing die men niet wenst)
  13. een slimme vogel (=een handig persoon met overal een oplossing voor)
  14. mosterd na de maaltijd (=een oplossing die te laat komt)
  15. eruit komen (=een oplossing vinden)
  16. de kool en de geit sparen (=een oplossing vinden waar beide partijen tevreden mee kunnen zijn)
  17. één zwaluw maakt nog geen zomer (=één positieve gebeurtenis betekent niet dat alle problemen opgelost zijn.)
  18. donderbuien zuiveren de lucht. (=een ruzie kan een hangende situatie oplossen)
  19. de gulden middenweg (houden/bewandelen/verkiezen) (=een tussenstandpunt of tussenoplossing verkiezen)
  20. wat helpt fluiten, als het paard niet pissen wil. (=een zinloze oplossing)
  21. een hard hoofd in iets hebben (=er geen oplossing in zien)
  22. er geen gat in zien (=er geen oplossing meer voor zien)
  23. de nacht brengt raad. (=ergens een nachtje over slapen leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  24. een oude rat vindt licht een gat. (=ervaren mensen weten vaak een oplossing te vinden)
  25. korte rekeningen maken lange vriendschappen. (=financiële geschillen moet je direct oplossen)
  26. tijd brengt raad. (=geduldig zijn leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  27. schaakmat zijn (=geen oplossing meer weten)
  28. met de handen in het haar zitten (=geen oplossing meer weten)
  29. bij de pakken neerzitten (=geen oplossing meer zoeken, niet meer verder doen)
  30. in de piepzak zitten (=geen oplossing weten, Bang zijn voor de gevolgen)
  31. al zijn kruit verschoten hebben (=geen verdere oplossingen meer weten - niet meer verder kunnen)
  32. uit de brand zijn (=geholpen zijn, problemen opgelost)
  33. de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
  34. de kou is uit de lucht. (=het is opgelost)
  35. je weet nooit hoe een koe een haas vangt (=het kan altijd nog op onverwachte wijze tot een oplossing komen)
  36. de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden)
  37. het probleem onder de knie hebben (=het probleem is opgelost)
  38. het ene gat met het andere stoppen (=het slecht beheren van geld door met de ene schuld de andere af te lossen)
  39. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  40. zo gesloten als een oester (mossel) (=hij zegt weinig en laat niets los)
  41. ieder moet zijn eigen stoep schoonvegen (=ieder moet zijn eigen problemen oplossen - zich afvragen of hij zelf schuldig is)
  42. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
  43. iemand de pap in de mond geven (=iemand een gemakkelijke oplossing zomaar aanbieden)
  44. wat in het vat zit, verzuurt niet (=iets wat goed is en goed bewaard wordt, verliest zijn waarde niet / wat beloofd is zal ook worden ingelost)
  45. een kluwtje dat vanzelf afloopt. (=iets wat zich vanzelf oplost)
  46. nood zoekt list. (=in benarde situaties worden ongebruikelijke oplossingen gevonden)
  47. als de nood het hoogste is, is de redding nabij (=in hoge nood komt er vaak plotseling een oplossing)
  48. het is een slechte muis die maar een hol heeft (=je doet er best aan een alternatieve oplossing achter de hand te hebben)
  49. wie nood heeft moet pompen. (=je moet zelf initiatief nemen om je problemen op te lossen)
  50. meer dan een pijl op zijn boog hebben (=meerdere oplossingen weten)

50 dialectgezegden bevatten `los`

  1. 't Is kakkamiemieshit! (=Het loopt niet los) (Antwerps)
  2. a eet een vèis los (=hij is niet goed bij zijn verstand) (Meers)
  3. a't aj brek zu'j s zeen wo steenkn (=als die opzet mislukt komt er wat los) (Rijssens)
  4. As ' n schoap owwer ' n dam is dan steet het hek los (=als een schaap over de dam is dan staat het hek los) (Twents)
  5. bëkiek ët tich mér (=ik hou er voor bekeken, los jij het maar op) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. Ben je van de commode gevallen (=Er zit een steekje bij je los) (IJmuidens)
  7. bij dich lik meir as één pan los (=jij bent nog zotter dan zot) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. D'r op vunkele. (WT) (=Erop los slaan) (Mechels (NL))
  9. Da lupt wel los (=dat valt allemaal wel mee) (Geffes)
  10. Da roam stut los (=Dat raam staat open) (Boksmeers)
  11. da sjoeët mich zoumèr los èn de kop (=dat viel me zo plots tebinnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. da's te zot om los te leepen (=dat is niet te geloven) (Vels)
  13. dae haet ein sjroef los (=die is geestelijk gestoord) (Aelsers)
  14. dae heet de klûmp los aan (=iemand die gauw kwaad is) (Weerts)
  15. dae sjettert waaj n ekster (=ze kwetter er op los) (Bilzers)
  16. dae slig mër get autzen kloete (autzene nak) (=die zevert er maar wat op los) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. Dao is de bend los (=Daar heb je de poppen aan het dansen) (Gelaens (Geleens))
  18. Dat krabt de kat d'r niet meer vanaf. Dat waait voorlopig niet weg. (=Dat gaat niet meer los) (Rotterdams)
  19. dat los ik zau op mèt mëne klene pink (=dat is een werkje van niets) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. de bès joenk en de wilds tër mér op los (=als je jong bent leef je wild en onbezonnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. De deur is los (=De deur is open) (Arnhems)
  22. De deur stoat los (=De deur staat open) (Wijchens)
  23. de deur was los (=de deur was open) (Hulsters (NL))
  24. de deure is los (=de deur is open) (Achterhoeks)
  25. de duure is los (=de deur staat open) (Twents)
  26. dè hait unne remmel los (=die is niet goed wijs) (Neerharens)
  27. De höbs de kop los (=Je bent gek) (Neerbeeks)
  28. de knaajn lope los ènt kot (=ze heeft geen BH aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de knien lopn los in ' t hok (=ze draagt geen bh onder haar shirt) (Drents)
  30. de sjoon floetse mich ane veut (=de schoenen zitten te los) (Heitsers)
  31. De winkel is los (=De winkel is geopend) (Lunters)
  32. de winkels goan los (=de winkels gaan open) (Arnhems)
  33. den asse e spil (=de as zit los) (Poperings)
  34. der ès iet los in zijn bovenkoamer (=hij is niet goed wijs) (Brakels)
  35. Dich höbs der kop los (=Ben je gek) (Margratens)
  36. dieje hit een vijs los (=die heeft ze niet op een rij) (Lummens)
  37. diejeh z'n vaaizeh zi-eh los (=hij is gek) (Arendonks)
  38. Doe je ogen eens los (=Doe je ogen eens open) (Arnhems)
  39. doet zën himmëskneepke mér get los aoën zëne nak (=je bent nu ferm aan 't bluffen) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. dow bis zeek in de kop / of dow hes un rij panne los (=Jij bent ziek in je hoofd!) (Sevenums)
  41. drònger rungele (=er op los slaan) (Steins)
  42. Dun deur stit los (=De deur staat open) (Ewijk (Euiwwiks))
  43. dur nor sloagen gelèk nen blengden nor een ei (=er maar op los raden) (Sint-Niklaas)
  44. eddem zing zing, a zagzag nogal, me zen zigzagoege, zen bloete kloete en ze goe goed on, los deur de deur deur (=iemand die raar kijkt, schrikt) (Antwerps)
  45. een vèes los (emm)en; vangen (=gek zijn) (Wichels)
  46. Ek doe het raam effe los (=Het raam open doen) (Arnhems)
  47. én Minster lik ook e graut gestich, e gekkehaus nieme ze dat nog per abuis, mér de echte gekken loope nog vraaj rond ént dürp (=Het St Jozefsinstituut herbergt heel wat mensen die geestelijke verzorging nodig hebben, vroeger gekken genoemd, maar die lopen er genoeg los in het dorp zelf) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. enne fiemel hèbbe (=een steekje los hebben) (Genneps)
  49. erinvliegen (=er op los gaan) (Lovendegems)
  50. hae haaj de klûmp los aan (=hij was witheet) (Weerts)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen