Spreekwoorden met `loop`

Zoek

31 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `loop`

  1. alle vloed heeft zijn weerloop. (=soms zit het mee en soms zit het tegen)
  2. als de kan vol is, loopt zij over. (=als je te veel drinkt komt het er weer uit)
  3. als het tij verloopt verzet men de bakens (=men moet zich aan de omstandigheden aanpassen)
  4. als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen (=als twee mensen ruzie maken, profiteert een derde ervan.)
  5. dat loopt op zijn einde (=het is bijna afgelopen)
  6. de gal loopt over (=boos worden)
  7. de molen is/loopt door de vang (=de zaak of persoon is in de war (gek))
  8. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  9. de zeug loopt met de tap weg (=nalatigheid is hier troef)
  10. dit loopt uit de hand (=dit is niet meer onder controle)
  11. een goed pad krom loopt niet om. (=je kunt beter geen onnodige veranderingen aanbrengen)
  12. een kluwtje dat vanzelf afloopt. (=iets wat zich vanzelf oplost)
  13. een koopman een loopman. (=een goede verkoper gaat bij zijn klanten langs)
  14. een loopje met iemand nemen (=zich weinig van iemand aantrekken (die de leiding heeft))
  15. er loopt bij hem een streep door (=hij is een beetje gek)
  16. er loopt hem een luis over de lever (=hij windt zich al over het minste op)
  17. geef een ezel haver en hij loopt naar de distels. (=mensen zijn soms koppig en willen geen hulp of advies)
  18. geef een ezel klaver hij loopt naar de distels/biezen. (=sommige mensen zijn nooit tevreden met wat ze hebben)
  19. het hoofd loopt me om (=niet meer weten wat te doen (bv bij drukte))
  20. het loopt de spuigaten uit. (=het is te veel geworden)
  21. het loopt in`t honderd (=het gaat helemaal mis)
  22. het loopt op rolletjes (=alles gaat als vanzelf)
  23. het loopt storm. (=het is heel druk)
  24. het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
  25. het water loopt hem in de mond (=hij heeft er heel veel trek in)
  26. iets op zijn beloop laten (=iets gewoon maar verder laten gaan zonder dat je je ermee bemoeit, zonder dat je ingrijpt)
  27. loop heen (=ga weg!)
  28. loop naar de duivel/maan/pomp (=ga weg!)
  29. loop naar je grootje (=ga weg!)
  30. waar het hart vol van is, loopt/vloeit/stroomt de mond van over (=waar men heel erg mee bezig is, daar wil men over praten)
  31. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)

23 betekenissen bevatten `loop`

  1. buiten zijn rekening gaan. (=als het anders loopt dan verwacht)
  2. als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
  3. opgestaan is plaats vergaan (=als je even wegloopt kan iemand anders op je stoel gaan zitten)
  4. van uitstel komt afstel (=als je iets niet meteen doet, loop je het risico dat het nooit meer gebeurt)
  5. de draad kwijt zijn (=de loop van het verhaal niet meer kunnen volgen)
  6. eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
  7. tijd slijt (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  8. tijd heelt alle wonden (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  9. iets in goede banen leiden (=ervoor zorgen dat iets goed verloopt)
  10. als je alles van tevoren weet, ga je liggen voor je valt (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  11. als je alles van tevoren wist, dan kwam je met een dubbeltje de wereld rond (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  12. de vis begint te stinken bij de kop (=het loopt het eerst mis bij de leiding)
  13. het gaat zo zijn gangetje (=het verloopt rustig, zonder ups en downs)
  14. het gaat aan zijn neus voorbij (=hij loopt iets mis)
  15. hoe een dubbeltje rollen kan (=hoe iets een onverwacht verloop kan kennen)
  16. ga patatten planten (=loop naar de maan)
  17. je zus (=mij niet gezien! loop heen!)
  18. de tijd zal het leren (=na verloop van tijd is er bekend hoe het gegaan is)
  19. de tijd baart rozen (=ook de diepste (geestelijke) wonden helen na verloop van tijd)
  20. uit vuile lepels eten (=staat U te wachten als het slecht afloopt)
  21. tussen de soep en de aardappels (=terloops)
  22. je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
  23. als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd (=wanneer ergens iets voordeligs te verkrijgen valt, loop ik het steevast mis)

50 dialectgezegden bevatten `loop`

  1. 't is gien aannoom'm waark! (=loop toch niet zo hard van stapel!) (Westerkwartiers)
  2. ‘k ém er ginne goeien dunk van (=ik loop er niet hoog met op) (Meers)
  3. An de loop (=Diarrhee) (Giethoorns)
  4. blaost um mar op (=loop naar de maan) (Tilburgs)
  5. bolletaf (=loop naar de maan) (Vels)
  6. da' s loopjes waark (=dat gaat in de loop weg mee) (Westerkwartiers)
  7. de bès zjus ne waandelende joed (=loop toch niet zo op en af, je werkt me op mijn zenuwen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. de groeten én de wénd vanaater (=loop naar de bliksem) (Bilzers)
  9. de kins (kons) mich aoën mënë tram hangë (=loop naar de bliksem !) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de kins mene rég op (=loop naar de maan) (Bilzers)
  11. de kons mëne règ op (=loop naar de pomp) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. de kons mënë règ op ! (=loop naar de maan) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de kons mënen tram op (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. de kons mich den hoegste boom èn (=loop naar de kl....) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de kons mich gestoeële wieëne (=loop naar de duivel!) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. de kons mich te pot op (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de kons mich te pot op (=loop aan....) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. de kons mich vërrèkkë (=loop naar de pomp !) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. de kons mich wat ! (=loop naar de pomp) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. de kons michte pot op (=loop naar de pomp) (Bilzers)
  21. dë kons ze mich kisse (=loop naar de maan) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de kons ze mich.... (=loop naar de maan (pomp)) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. de konsë mich lekkë (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. De loop weer overende (=Wees optimistisch, het hoofd omhoog) (Giethoorns)
  25. De loop weer overende ericht (=Optimistisch zijn, het hoofd omhoog) (Giethoorns)
  26. de naas nao, dan kump de vot vanzelf (=loop maar gewoon vooruit) (Steins)
  27. De reuzel loop me me reet uit. (=Ik zweet me een ongeluk.) (Rotterdams)
  28. dich kins mich de boom en (=loop naar de pomp) (Bilzers)
  29. Die loop voor schobberdebonk (=Hij loopt er slordig (gekleed) bij) (Dordts)
  30. drenzel niet zo (=loop niet zo te ijsberen) (Westerkwartiers)
  31. Dur loop un geit op ut begijnhof, un stuiver azjiejum grijp (=Er loopt een geit op het Bagijnhof, een stuiver als je hem grijpt (idem)) (Dordts)
  32. ët kump mèt ët piëd, mér geet te voet trèg voert (=een ziekte loop je vlug op, maar je bent er niet zo rap vanaf) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. foert (=loop naar de maan, bekijk het maar) (Meers)
  34. gaan toch fut, juh! (=loop naar de pomp!) (Leewarders)
  35. gaot 's nen tred an (=loop eens door) (Twents)
  36. Gaot heun! (=loop naar de pomp!) (Utrechts)
  37. ge kun mijne zak opblaoze (=loop naar de hel) (Oudenbosch)
  38. ge kun minne zak opbloazen (=loop naar de vaantjes) (Sint-Niklaas)
  39. Ge kunt de pot oep (=loop naar de pomp) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  40. ge kunt er mich is ronddrèjen (=loop naar de maan) (Neerpelts)
  41. ge kuntj mèine zak opblèizen (=loop naar de maan, bekijk het maar) (Meers)
  42. ge zijë’n pere-boeboe (=loop niet zo te janken) (Kaprijks)
  43. goat hen (=loop toch naar de maan) (Twents)
  44. got toch aon (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. hëbste dos, loop noeë Pietsjes bos, doeë steet nen hond, dae pis tich wol èn zëne mond (=heb je dorst, wacht dan nog maar wat om te drinken!) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. Hij is van 'achter de dom`. hij is van de verkeerde kant, nicht, natte nel, van de klets, hij loop met een gulden in z'n reet. (=Hij is homoseksueel) (Utrechts)
  47. Hij loop met un potloodjie (=Hij heeft een kantoorbaantje) (Dordts)
  48. Ich hüb den Dikke Zjenderm nog dèk zien op te loop gon mèt zen aa kammenët as de waolen on Den Danmark (laoter Jaws) mèt e man of tein zen kammenet wolle ümgoeje (=Lachwekkend was vooral het optreden van Den Dikke (gendarme) om de orde te herstellen in de Danmark (van Twanneke van Zjeif) ; als de Waaltjes wervraak namen op zijn rijkswachtcamionette was hij rap verdwenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. ich wieên nie naot, ich loop onder de raenger doeër, of liever noch ter têsse doeër (=regendruppels deren me niet, ik loop er gewoon onder door, of beter nog, tussen door) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. Ie kunnen mien de konte kussen (=loop naar de pomp) (Kampers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen