Spreekwoorden met `rijden`

Zoek

14 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rijden`

  1. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  2. een rare schaats rijden (=zich raar aanstellen, lichtzinnig leven)
  3. een scheve schaats rijden (=een misstap begaan. Een morele regel overtreden)
  4. een vogel in de auto rijden (=elk geval kan overal mee leven)
  5. een vreemde schaats rijden (=zich raar aanstellen)
  6. iemand in de wielen rijden (=iemand tegenwerken om te zorgen dat het mis gaat)
  7. iemand van de sokken rijden/lopen (=iemand (bijna) omver rijden of lopen)
  8. krakende wagens lopen/rijden het langst (=nieuw hoeft niet altijd beter te zijn / mensen die vaak ziek zijn worden vaak toch heel oud)
  9. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
  10. op dat mes kun je naar Keulen rijden (=dat mes is erg bot)
  11. op een apostelpaard rijden. (=lopen)
  12. op het apostelpaard rijden (=te voet gaan)
  13. op twee paarden blijven rijden. (=men kan geen keus maken)
  14. rijden en omzien (=verderdoen maar ook opletten)

4 betekenissen bevatten `rijden`

  1. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)
  2. niet door de beugel kunnen (=de norm overschrijden van wat aanvaardbaar of behoorlijk is)
  3. iemand van de sokken rijden/lopen (=iemand (bijna) omver rijden of lopen)
  4. met wortel en tak uitroeien (=iets volledig bestrijden om er geen last meer van te hebben)

50 dialectgezegden bevatten `rijden`

  1. aon koume gesjees (=aan komen rijden) (Mestreechs)
  2. Bietfeer rechtendeu riej'n (=Bij Zaamslagveer rechtdoor rijden) (Zaamslags)
  3. buzze geevn (=snel rijden) (Oudenaards)
  4. d'r een voor mi raun (=een voor mee rijden 1. voor de gek houden – 2. hard aanpakken) (Meers)
  5. d'r op naaijen (=flink gas geven / hard rijden) (Ossies)
  6. d'r op peeren (=flink gas geven / hard rijden (2) ) (Ossies)
  7. daaj hërre peloes zoo ich ès wille aofraaje (=met haar zou ik eens tractor willen rijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. das van tèt te raa (=dat is van te hard te rijden) (Duffels)
  9. de romkar vaoren (=de melkwagen rijden) (Boekels)
  10. Dur overhinne knallu (=Er overheen rijden) (Bosch)
  11. Ei z' n aare' n oep een ander ge lei (=Een scheve schaats rijden) (Londerzeels)
  12. en kuiertjen mit de oto (=Een rondje rijden in de auto) (Urkers)
  13. er e gat oët goan (=snel rijden) (Winksels)
  14. gallet geven, chette geven (=vlug lopen of rijden) (Erps)
  15. gerichtur rije (=kortste weg rijden) (Brakels (gld))
  16. Gij waogt ut nie um mit diejen wahgen te gaon rijen. (=Jij waagt het niet om met die auto te gaan rijden) (Ewijk (Euiwwiks))
  17. héngste, héngste op die pedale , hard op die fiets Sjezuh (=hard op de fiets rijden) (Utrechts)
  18. iemëd van zën zokke vaorë (=iemand omver rijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. Ik wuen in Benaa, waa ze kappe en snaae en me de keurrewage raae (=Ik woon in Bonheiden, waar ze kappen en snijden en met de krijwagen rijden) (Bonheidens)
  20. In Benaa snijn ze petètte en rijn ze me de kerrewage (=In Bonheiden snijden ze aardappelen en rijden ze met de kruiwagen) (Bonheidens)
  21. Inge uvverhoop vare (=Iemand omver rijden) (Mechels (NL))
  22. instoeken, tegenan stoeken (=ergens inrijden, tegenaan rijden) (Diems)
  23. joe motn alsmoar liekoet deur riedn (=u moet hier rechtdoor rijden) (Gronings)
  24. karre (=ergens heen rijden) (`t-Heikes)
  25. La'mij'ma rijje heur! (=Ik kan nog wel rijden) (Arnhems)
  26. liever stoppe aoênt raud, dan spiële mètte daud (=door het rood rijden is levensgevaarlijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. meesonder andn rêën (=zonder handen rijden) (Kaprijks)
  28. op iemed zen vasse lope / raaje (=te dichtbij lopen / rijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. op kop vaore (=aan de leiding rijden) (Bilzers)
  30. op kop voare (=aan de leiding rijden) (Vlijtingens)
  31. pasoep of ze rije over oe graat (=Pas op of ze rijden u omver) (Antwerps)
  32. pèid: Te post en te pèid ieveranst nautoe rouijn (=Erg haastig ergens naartoe rijden) (Lebbeeks)
  33. plansjee geven (=rap, snel, heel vlug rijden) (Giesbaargs)
  34. plansjee geven (= (te) snel rijden) (Ninoofs)
  35. platten baand hebben (=lek rijden) (Hoogstraats)
  36. platten baand hemme (=lek rijden) (Veussels)
  37. poejke vaore (=paardje rijden (op papa's knie)) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. pulle geeven (=snel rijden / ervoor gaan) (Brugs)
  39. rèèje (tt rèj, vt reej) (ww) (=rijden (ww) ) (Tilburgs)
  40. ridst doe of rie ik? (=rijden - rijd jij of rij ik?) (Westerkwartiers)
  41. rond zjoeven (=in het rond rijden) (Denderleeuws)
  42. ruggels (=achteruit rijden) (Drents)
  43. toertje blok (=rond rijden) (Poperings)
  44. we raan met den traan (=we rijden met de trein) (Hulshouts)
  45. We zimme geleik van de waark ount rijn (=We zijn op de verkeerde weg aan het rijden) (Bevers)
  46. ze kan nie te peirde rien (=ze kan niet met het paard rijden) (Tielts)
  47. ze zò-n alles in bekaare rêepe (=ze zouden alles in elkaar rijden) (Tilburgs)
  48. zen auto in de frut raun (=auto kapot rijden) (Meers)
  49. zet de gaas is uipe (=je moet sneller rijden) (Hulshouts)
  50. zich te préddël vaore (=zich te pletter rijden) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen