Spreekwoorden met `in zijn`

Zoek

47 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `in zijn`

  1. blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
  2. dat kan hij in zijn zak steken (=dat is raak - die zit!)
  3. dat ligt hem in zijn mond bestorven (=daar spreekt hij veel over)
  4. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  5. de Benjamin zijn (=het lievelingetje zijn)
  6. de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
  7. een gat in zijn hand hebben (=geld te gemakkelijk uitgeven)
  8. een knoop in zijn zakdoek leggen (=iets doen om ergens zeker aan herinnerd te worden)
  9. een krul meer in zijn staart hebben dan een ander (=speciaal willen zijn)
  10. een krul meer in zijn staart hebben dan een gewoon mens (=zich een beetje aanstellen)
  11. een stuk in zijn kraag hebben (=dronken zijn)
  12. een varken heeft wel een krul in zijn staart. (=er is altijd iets om trots op te zijn)
  13. elk is een dief in zijn nering (=ieder zoekt zijn voordeel)
  14. er mankeert iets in zijn bovenkamer (=hij is niet goed bij zijn verstand)
  15. geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd (=in tegenstelling tot vreemden, zijn mensen uit je woonplaats minder bereid te luisteren)
  16. heel wat in zijn mandje hebben (=veel geleerd hebben, veel weten)
  17. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)
  18. het scheelt hem in zijn bovenverdieping (=hij is niet goed wijs)
  19. iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
  20. iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
  21. iemand in zijn kielwater zeilen (=iemand op de hielen volgen)
  22. iets in zijn holle kies kunnen stoppen (=gezegd van eten : het is de moeite niet, het is te weinig)
  23. iets in zijn schild voeren (=iets van plan zijn, een geheim hebben, stilzwijgend een plan uitvoeren)
  24. in zijn achterhoofd hebben (=als reserve klaar hebben)
  25. in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
  26. in zijn hemd laten staan (=voor schut laten staan)
  27. in zijn knollentuin zijn (=het naar de zin hebben)
  28. in zijn kraag duiken (=de kraag hoog opzetten tegen de koude)
  29. in zijn laatste schoenen lopen (=het einde naderen - erg ziek zijn)
  30. in zijn nopjes zijn (=erg blij ergens mee zijn)
  31. in zijn sas zijn (=erg tevreden met iets zijn of plezier met iets hebben)
  32. in zijn schik zijn (=blij en opgewekt zijn)
  33. in zijn schulp kruipen (=zich in zichzelf terugtrekken, niet verder aandringen)
  34. in zijn sop gaar laten koken (=zijn kritiek en protesten negeren)
  35. in zijn vaandel schrijven (=in zijn programma opnemen)
  36. in zijn vuistje lachen (=in jezelf ergens plezier hebben / Op ietwat stiekeme wijze ergens voordeel van hebben)
  37. in zijn wiek geschoten zijn (=zich beledigd voelen)
  38. in zijn zak hebben (=iemand goed kennen, iets helemaal begrijpen, iets voor elkaar hebben)
  39. maart heeft een krul in zijn staart. (=in maart kan het wisselvallig zijn)
  40. maart heeft knepen in zijn staart (=weerspreuk)
  41. recht in zijn schoenen lopen/staan (=eerlijk zijn, niets misdaan hebben)
  42. van achteren kijkt men de koe in zijn gat (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
  43. veel in zijn mars hebben (=veel aanleg hebben en veel weten)
  44. vlinders in zijn buik hebben (=verliefd zijn)
  45. zijn land ligt in zijn schoenen (=hij is een grote opschepper)
  46. zitten alsof men een luis in zijn oor heeft (=alsof hij door zijn geweten beschuldigd wordt)
  47. zo kwaad als een spin zijn (=erg kwaad zijn)

13 betekenissen bevatten `in zijn`

  1. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  2. geen turf hoog zijn (=erg klein zijn, erg teleurgesteld zijn)
  3. iemand de loef afsteken (=ergens beter in zijn dan iemand)
  4. een slak komt er net zo goed als een kikker. (=iedereen doet dingen in zijn eigen tempo)
  5. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  6. iemand aan zijn angel krijgen (=iemand in zijn macht krijgen)
  7. iemand in de tang nemen (=iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen. / Iemand in zijn macht hebben)
  8. aan een touwtje hebben (=in zijn macht hebben)
  9. het heertje zijn (=in zijn nopjes zijn)
  10. in zijn vaandel schrijven (=in zijn programma opnemen)
  11. glashard liegen (=liegen zonder er iets van in zijn houding te laten merken)
  12. kant noch wal raken (=totale onzin zijn)
  13. weten waar Abraham de mosterd haalt (=weten hoe iets in zijn werk gaat; dingen goed snappen)

50 dialectgezegden bevatten `in zijn`

  1. 'k goa dn ne wiep tee'n zijn kloôtn geevn (=ik ga hem een trap in zijn kont geven) (Waregems)
  2. 'k wol niet groag ien zien schoen'n stoan (=ik ben niet graag in zijn situatie) (Westerkwartiers)
  3. 'k zal 't em wal in zijn sause duen (=Ik zal het hem wel heel voorzichtig laten weten) (Lokers)
  4. 'n Stuk in zijnen zjiléé (ook kluten) (=Een stuk in zijn kraag) (Evergems)
  5. 't bijt in zijn bille (=hij kan er niet aan weerstaan) (Kaprijks)
  6. 't bijt in zijn billen (=het doet hem zin krijgen) (Gents)
  7. 't is iets in zijn kele geschodn (=iemand die zich verslikt) (Kaprijks)
  8. 't zit in zijn mouwe (=een sluw of geslepen persoon zijn) (oudenaards)
  9. ’t oeëg op émmen (=het hoog in zijn bol hebben) (Meers)
  10. a ee een goat in zijn and (=iemand die zijn geld verspilt) (Gents)
  11. a ge bouven zij bellen he (=tegen iemand die in zijn neus aan t' peuteren is) (Ransts)
  12. a jee een stuk in zijn leeze. (=hij is zat) (Gents)
  13. A liep blék in z'n blokken (=Hij liep zonder kousen in zijn klompen.) (Booms)
  14. a't een (h) oend gewist, je beeët: gezegd als iemand iets niet opmerkt of niet vinden kan wat vlak in zijn nabijheid staat of ligt (=had het een hond geweest, hij beet) (Klemskerks)
  15. Aa ei flanelle bieëne (=Hij heeft geen kracht in zijn benen (wielrennen) ) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  16. Ajei a stuk in zenne kraag (=Hij heeft een stuk in zijn kraag) (Mechels (BE))
  17. aolëk en zaolëg ènsloeke (=in zijn geheel doorslikken) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. As g' em wolt dueschieten moedde ne meter boven zijne kop mikken, ten èdem recht in zijn pritènse (=Over een hovaardig iemand) (Lokers)
  19. asofter én zen broek ho (ch) gezeek (=alsof hij in zijn broek had geplast) (Bilzers)
  20. attër ët èn zën krolle kraajg, bèste nog nie goed aof (=als hij het echt in zijn hoofd haalt, kan je nog veel last met hem krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. attër het èn zën krolle hèt (=als hij het al in zijn gedachten heeft) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. bet de vis nogal? (=iemand die in zijn neus aan t' peuteren is) (Ransts)
  23. bij et voetballe wier ie ontiegelek teege zene mik geschupt. (=bij het voetballen werd hij verschrikkelijk in zijn kruis geschopt.) (Tilburgs)
  24. broek: 'k Moein der nog in zijn (=Antwoord van iemand tegen wie men zegt: `Je broek staat open`) (Lebbeeks)
  25. d'er leit moor in tkesjken (=hij heeft in zijn broek gedaan) (Denderleeuws)
  26. da's de oard van 't beestje (=dat zit in zijn natuur) (Westerkwartiers)
  27. dae gamin doog nie aut zen heil praaj (=dat gastje heeft niets goeds in zijn hele lijf) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. Dae haet de aerpel oetkòmme (=Iemand met gaten in zijn sokken) (Steins)
  29. dae hèt ën mëmoëre waaj ën zaajbaor (=hij heeft grote gaten in zijn geheugen) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. dae hèt niks èn de kop, mér waol alles èn de broek (=hij heeft zijn verstand in zijn broek zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Dae hieët zien aerpel neet opgaete (=Iemand met een gat in zijn sok) (Weerts)
  32. De heid reuberzoad in der kop. (=Die heeft stroo in zijn hoofd) (Nuths)
  33. de petaate kome al oit (=Bij iemand met gaten in zijn kousen) (Antwerps)
  34. de pieste in zijn (=verdwenen zijn) (Lovendegems)
  35. de wilde hoar'n benn'n d'r nog niet uut (=hij blijft jeugdig in zijn doen en laten) (Westerkwartiers)
  36. Dem kaome de eapel oet. (WT) (=Hij heeft een gat in zijn sokken) (Mechels (NL))
  37. den bos in zijn (=op de vlucht zijn) (Kaprijks)
  38. der ès iet los in zijn bovenkoamer (=hij is niet goed wijs) (Brakels)
  39. det is eine gedreidje (=iemand die lastig in de omgang is; wispelturig in zijn voorkomen) (Heitsers)
  40. die kirrel het 't heulemoal moakt (=die man is geslaagd in zijn leven) (Westerkwartiers)
  41. diej hee het vougelekeutje op zaane kop gat (=iemand met een verwonding in zijn gezicht) (Ransts)
  42. dieje kan drinken totdat broedelt in zijn gat (=iemand die zeer veel kan drinken) (Geels)
  43. Dien hond sprong dwars dur de raom en ha ammal stukskes glas in zunne kop zitte (=Die hond sprong dwars door het raam en had allemaal stukjes glas in zijn kop zitte) (Liessents)
  44. è is in zijn gat gebeedn (=hij is beledigd) (Kaprijks)
  45. E kreeg do een pezze in zenne smikkel (=Hij kreeg een klap in zijn gezicht) (Liedekerks)
  46. è liuëp mee ‘n ej in zijn gat (=hij loopt zenuwachtig te tobben) (Kaprijks)
  47. e stik in zeen botten (=een stuk in zijn kraag) (Zingems)
  48. E stuk in zen veuijt (=Een stuk in zijn kraag) (Koersels)
  49. E stuk in zenne frak emme (=Een stuk in zijn kraag hebben) (Mechels (BE))
  50. ee ee un stik in zijn voeten (=dronken zijn) (Lovendegems)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen