5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `het werk`
- de kroon op het werk zetten (=het werk prachtig voltooien)
- de morgen doet het werk. (=`s morgens ben je het productiefst)
- het einde kroont het werk (=het werk is pas goed gedaan als het klaar is)
- het werkt als haarlemmerolie (=iets dat overal voor te gebruiken is)
- tot over je oren in het werk zitten (=heel veel werk hebben)
27 betekenissen bevatten `het werk`
- in het getouw (=aan het werk)
- in het gareel spannen (=aan het werk zetten)
- alles op haren en snaren zetten (=alle middelen aanwenden / alles in het werk stellen)
- om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
- mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
- een zondagssteek houdt geen week (=er rust geen zegen op het werk wat iemand op zondag doet)
- de hand aan de ploeg slaan (=flink aan het werk gaan)
- de meitak op een werk zetten (=het werk afmaken)
- al vaak met dat bijltje gehakt hebben (=het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet)
- het oog van de meester maakt het paard vet (=het werk gebeurt beter als de baas toezicht houdt)
- klaar is kees (=het werk is klaar)
- het einde kroont het werk (=het werk is pas goed gedaan als het klaar is)
- de kroon op het werk zetten (=het werk prachtig voltooien)
- er voor opdraaien (=het werk van een ander doen)
- er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
- iemand in het gareel slaan (=iemand dwingen voor je te werken, iemand aan het werk zetten)
- in het diepe gegooid worden (=in een baan aan het werk moeten zonder ingewerkt te worden)
- iets door het oog van de schaar halen (=materiaal van op het werk voor jezelf houden / Jezelf oneerlijk zaken toe-eigenen)
- het eind zal de last dragen (=moeilijkheden en problemen komen vooral als het werk bijna af is)
- het vat der Danaïden vullen (=nooit klaar komen met het werk)
- in het geweer (=onder de wapens / aan het werk)
- je er met jantje-van-leiden afmaken (=onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden)
- vissen met de handen vangen (=profiteren van het werk van anderen)
- zijn zeis in een anders koren slaan (=stelen, zich in het werk van iemand anders bemoeien)
- de schop afkuisen (=stoppen met het werk)
- vroeg in de weer zijn (=vroeg aan het werk zijn)
- de juiste man op de juiste plaats zijn (=zeer geschikt zijn voor het werk)
50 dialectgezegden bevatten `het werk`
- 'k en rooj (=het werk vlot niet) (Veurns)
- 'k zal m'n gat maar weer onger min erreme neme (=ik zal maar weer eens aan het werk gaan) (Wierings)
- 't is pissen tegen wiend (=het werk lukt niet) (Veurns)
- Aa devoere doen (=Uw best doen bij het werk) (leuvens)
- aandere veur ut keerke spanne (=anderen het werk laten doen) (Mestreechs)
- bè munne vurregen baos mos-k om aacht ûur ònlègge (=bij mijn vorige werkgever moest ik om acht uur met het werk beginnen) (Tilburgs)
- dae trèktj d’n achterhaam (=hij wil niet meewerken; hij ontwijkt het werk) (Heitsers)
- daor kondoeweige altijd gelijk innut zweet gaon staon jakke (=daar moest je meteen vanaf het begin in een hoog tempo aan het werk) (Oudenbosch)
- dè affeseerd ier gelijk buenen knuepen (=het werk schiet niet op) (Lokers)
- de beste stuurlu stoan aan waal (=die toekijkt weet het beter dan hij die het werk doet) (Westerkwartiers)
- de haand an 'e ploeg sloag'n (=aan het werk gaan) (Westerkwartiers)
- de heule daag ien touw (=alsmaar aan het werk) (Westerkwartiers)
- De n'aarms uut de mouwen steken (=het werk aanpakken) (Giethoorns)
- de pee-je komme nelpe oplaoje (=komen helpen als het werk bijna gedaan is) (Oudenbosch)
- de put is d'r uut (=het werk is klaar) (Westerkwartiers)
- de vès begint altijd te rotte aon zëne kop (=de oversten op het werk zijn altijd verantwoordelijk als er iets misloopt, niet de gewone werkman) (Bilzers)
- den oep en af no 't werk (=de weg naar en terug van het werk) (winksels)
- Der zen kloeëte aun veige (=het werk maar half doen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Die vloog t'r op af as Soffel op d'n duvel (=Hij begon direct aan het werk) (Zeeuws)
- drok ant wark (=druk aan het werk) (Sallands)
- er un goeie snok aon geve (=alvast een goed stuk van het werk doen) (Oudenbosch)
- Hie buugt durop (=Hij gaat hard aan het werk) (Lunters)
- Hij de schônen al an(klompen uit) (=Heb je het werk er al opzitten?) (oldebroeks)
- hij was al vroeg ien 'e weer (=hij was reeds vroegtijdig aan het werk) (Westerkwartiers)
- hoeds mót de hak drage (=de kleinste moet het werk doen (hoeds = het gat waar de steel van de bijl,‘hak’ in steekt)) (Heitsers)
- iemand de kónt naodrage (=Altijd voor iemand het werk opknappen) (Wells)
- ij zaat altij op z ne pikkel (=hij was altijd aan het werk) (Oudenbosch)
- ik bin de hiele godgânske dei oan't bealichjen west baas hear! (=ik ben de hele godganse dag keihard aan het werk geweest baas!) (Fries)
- in warkn wèèn (=aan het werk zijn) (Vechtdals)
- inge d'r haam umhange. (WT) (=Iemand aan het werk zetten) (Mechels (NL))
- isut werk al aon de kaant? (=is het werk al gedaan?) (Oudenbosch)
- je moet 't ol in ze pooëtn steekn (=hij neemt geen initiatief bij het werk) (Veurns)
- jee zne pluk (=hij is overstelpt van het werk) (Kortemarks)
- kakken goa veur bakken (=De roep van de natuur gaat vóór het werk) (Lokers)
- Klauwen en moren (=Als het werk tegen zit) (Urkers)
- kloar is Kees! (=het werk is klaar!) (Westerkwartiers)
- Kloeëte sjoere. (WT) (=Drukken op het werk) (Mechels (NL))
- kloete sjoore (=drukken op het werk) (Mestreechs)
- kumpset lich nog autdoen (=je komt als het werk gedaan is...) (Munsterbilzen - Minsters)
- loeë swieët es rap gerieëd (=tegen iemand die schrik van het werk heeft zei men: ‘lui zweet is rap gereed’,) (Meers)
- loët ët miëlëke mér ëns goed draaë (=laat het werk maaar eens vooruit gaan) (Munsterbilzen - Minsters)
- met alleen zegg'n komm'm je d'r niet (=met praten komt het werk niet klaar) (Westerkwartiers)
- mèt goed getijg ès het waerk al half gedoeën (=met goed gereedschap is het werk al half gedaan.) (Genker)
- met proat'n komt 't niet kloar (=met zeggen komt het werk niet klaar) (Westerkwartiers)
- mien vingers jeuk' n mij (=graag zou ik weer aan het werk gaan) (Westerkwartiers)
- naot feest moesse we gelijk wir van deen broek in daander (=na het feest moesten we meteen weer aan het werk) (Oudenbosch)
- Oit de biene lope. (=Tijdens het werk de plaats van een zieke collega overnemen.) (zaans)
- ol je klaps zyn mestdagen (=terwijl je babbelt ligt het werk stil) (Veurns)
- opgoan (=naar het werk vertrekken) (Kaprijks)
- over schooftied (=werken na het werk) (Zeeuws)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen