Spreekwoorden met `heer`

Zoek

11 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `heer`

  1. de een scheert schapen, de ander varkens (=het is ongelijk verdeeld in de wereld)
  2. een raadsheer met een p (=raadsheer met p is praatsheer, men heeft er niet veel aan)
  3. een tong als een scheermes (=gezegd van iemand die venijnig uithaalt met woorden)
  4. gevulde heer (=rond zandgebak)
  5. het heertje zijn (=in zijn nopjes zijn)
  6. hoer en tollenaar zijn onze lieve heer ook dierbaar (=hoe slecht je afkomst is, God houdt van je)
  7. onze Lieve heer heeft vreemde kostgangers (=er bestaan nu eenmaal merkwaardige mensen)
  8. onze lieve heer is aan het kegelen (=het onweert)
  9. scheer de schapen als ze wol hebben (=niet tegen elke prijs voordeel willen nastreven)
  10. zo de heer, zo de knecht (=medewerkers gedragen zich net zoals hun leidinggevende)
  11. zo heer zo knecht (=de knechten volgen het voorbeeld van de bazen)

14 betekenissen bevatten `heer`

  1. draaien als een molen (=altijd meegaan met de heersende mening - naar de mond van de toehoorder praten)
  2. het is daar armoe troef (=daar heerst grote armoede)
  3. de admiraal heeft geschoten. (=de gastheer heeft het sein gegeven te gaan eten.)
  4. een zondagse steek houdt geen week (=de zondag is geen werkdag maar de dag des heeren)
  5. een leventje als een luis op een zeer hoofd (=een heerlijk leventje)
  6. slapen als een marmot/otter/roos (=erg vast en heerlijk slapen)
  7. de stoppen slaan bij hem door (=hij verliest zijn zelfbeheersing)
  8. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  9. job krijgt op zijn kop (=kaartspel: als klaveren heer wordt afgetroefd)
  10. geen maat weten te houden (=onbeheerst doorgaan waarmee men begonnen is)
  11. vloeken als een bootwerker/kartouw/ketellapper/ketter (=onbeheerst vloeken)
  12. een raadsheer met een p (=raadsheer met p is praatsheer, men heeft er niet veel aan)
  13. alle molenaars zijn geen dieven (=scheer niet iedereen over dezelfde kam)
  14. de koe van de pastoor eet iedere dag mals gras (=wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven)

30 dialectgezegden bevatten `heer`

  1. as heer op 'n hond (puur zo veul de witjes in Hougkarspel, as heer op 'n hond!) (=een grote hoeveelheid (bv. er wonen veel de Witten in Hoogkarspel) ) (Westfries)
  2. bes in heer schoene (=Zonder kousen in de schoenen) (Heist-op-den-Berg)
  3. boe geiste heer (=naar waar ga je) (Neerharens)
  4. boe'w geiste heer (=waar ga je naartoe) (Neerharens)
  5. den heer (=de heer van Brakel) (Brakels (gld))
  6. die zuddons heer geve zonder biechten (=die ziet er braver uit dan hij is) (Sint-Niklaas)
  7. Eine minsj is geine Rommedoe, toch sjtink heer af en toe (=Ieder mens heeft wel eens een luchtje) (Berg en Terblijts)
  8. ge zoj'd èm oos ieër geven zonder bichten (=je zou hem Onze (Lieve) heer geven zonder biechten, gezegd van iemand die zich schijnheilig voordoet) (Meers)
  9. heer / zie heet uh stök in ziene (häöre) kraag (=hij / zij is behoorlijk dronken) (Mestreechs)
  10. heer / zie is unne kletskriemer-wawweleer (=hij / zij is een kletskous-zwetser) (Mestreechs)
  11. heer geit neet met (=hij gaat niet mee) (Mestreechs)
  12. heer heet op unne aos gehouwe (=pech hebben) (Mestreechs)
  13. heer houwt ziech ziene gielis vól friete (=hij werkt heel wat friete naar binnen) (Mestreechs)
  14. heer kraog ut sjuifke, tege un voes aon laope, heer heet ziech un plaat getik, heer heet ziech gekloet, (=hij liep een blauwtje) (Mestreechs)
  15. heer kroag ut veur z'n preij / z'nne priester (=hij kreeg het voor z'n donder) (Mestreechs)
  16. heer köp ziech ' n ieske (=hij koopt een ijsje) (Mestreechs)
  17. hieëregod genaoje (=uitroep: heer God heb genade) (Heitsers)
  18. Hij is nog te lui om Onze Lieve heer gedag te zeggen. (=iemand die heel lui is) (Rotterdams)
  19. iech höb, diech höbs, heer heet, veer höbbe, geer höbt, zie höbbe (=ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben, jullie hebben, zij hebben) (Mestreechs)
  20. iew, door de iewwe heer (=eeuw, door de eeuwen heen) (Mestreechs)
  21. je heer is in de tist (=je haar is in de war) (Westfries)
  22. Juëzeke oep zaën bloeëte knieë danke (=de heer dankbaar zijn) (winksels)
  23. koupe, heer kuip ziech e nuij pekske (=kopen, hij koopt een nieuw kostuum) (Mestreechs)
  24. kroepe, diech krups, heer krup (=kruipen, jij kruipt, hij kruipt) (Mestreechs)
  25. Lang heer en luize! (=Commentaar op) (Westfries)
  26. ne gekoutigen iër (=een spraakzame heer) (Melseels)
  27. onze Lieve heer het roare kostgangers (=er lopen rare figuren op aarde) (Westerkwartiers)
  28. Onze Lieven heer van t kruis bidden (=Aanhoudend smeekgebed) (Gils)
  29. opluufte, heer luufde ' t op (=optillen, hij tilde het op) (Mestreechs)
  30. zen twei héndsjës poenne (=de heer bedanken dat het zo goed afloopt) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen