Spreekwoorden met `de tijd`

Zoek

9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de tijd`

  1. de tijd aan zich hebben (=weinig of niets te doen hebben)
  2. de tijd baart rozen (=ook de diepste (geestelijke) wonden helen na verloop van tijd)
  3. de tijd gaat snel, gebruik haar wel (=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken)
  4. de tijd heelt alle wonden (=na lange tijd zal de pijn vanzelf over gaan)
  5. de tijd is snel, gebruikt hem wel. (=verspil geen tijd aan onbelangrijke dingen)
  6. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  7. de tijd vliet snel gebruik hem wel (=doe wat je moet doen, terwijl je nog kan)
  8. de tijd zal het leren (=na verloop van tijd is er bekend hoe het gegaan is)
  9. goed bij de tijd zijn (=snugger)

11 betekenissen bevatten `de tijd`

  1. mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
  2. eb en vloed wachten op niemand (=de tijd gaat gewoon door)
  3. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  4. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  5. niets te verletten hebben (=de tijd hebben)
  6. hora ruit (=de tijd vliet snel)
  7. terminus ad quem (=eindpunt van de tijdsberekening)
  8. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  9. hier niet zijn om vliegen te vangen (=niet gekomen om de tijd de verdoen)
  10. eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
  11. de tijd gaat snel, gebruik haar wel (=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken)

32 dialectgezegden bevatten `de tijd`

  1. 't Gae nie mi d'n staende waegen (=Het hoeft niet zo vlug, je kunt er de tijd voor nemen) (Zeeuws)
  2. d'es uit'n tèed van de Romèen'n (=dat is heel oud / uit de tijd van de Romeinen) (Wichels)
  3. D'n tied vergang (=de tijd ging verloren) (Zeeuws)
  4. D'n tied vergoeng (=de tijd is voorbij) (Zeeuws)
  5. das uit de tijd (=dat is niet meer van deze tijd) (Oudenbosch)
  6. De slaop uuthèbbe (=Bij de tijd zijn) (Genneps)
  7. De tiid hâldt gjin skoft (=de tijd staat niet stil) (Fries)
  8. de tijd begint te kotte (=nog korte tijd te gaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de tijd eenie stilgestaon (=er is veel veranderd) (Oudenbosch)
  10. de tijd vlig toch snel, zaag te boer, en hae goejde zëne wèkkër noë zën vroo hërre kop (=de tijd vliegt, zei de boer, en hij gooide de wekker naar zijn vrouw haar hoofd) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. de we-reld draait deur ee / de tijd gao deur ee (=alles gaat voorbij he) (Oudenbosch)
  12. de wieës aad attet langer doert vër aut te rèste as vër miech te wiëene (=oud ben je pas als de tijd om uit te rusten langer wordt dan die om je moe te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. die is allang uit de tijd (=zaliger gedachtenis) (Oudenbosch)
  14. die is bij de pink'n (=die is goed bij de tijd) (Westerkwartiers)
  15. diejis allang uit de tijd (=die is al lang dood) (Oudenbosch)
  16. et an de tied emmen (=de tijd hebben) (Steenwijks)
  17. ge zetter weir een pansj ont oon angen ein! (=Je bent de tijd weer aan het rekken!) (Aalsters)
  18. hil hel zen (=bij de tijd zijn) (Valkenswaards)
  19. ie spit nie diepe (=hij is niet goed bij de tijd) (Zeeuws)
  20. ie tummer nie oohe (=hij is niet goed bij de tijd) (Zeeuws)
  21. ij ee gieën keure van... (=hij heeft amper de tijd om...) (Kaprijks)
  22. komt tied, komt road (=de tijd brengt wel een oplossing) (Westerkwartiers)
  23. leir van gistere, dreem van mürge, mè laef vendaog (=de tijd vliegt snel, gebruik hem wel) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. Nów is d' n tied good mer ' t zouw toch good zeen es ' t baeter waas. (=Nu is de tijd goed maar het zou toch goed zijn als het beter was.) (Kinroois)
  25. teen dat reent (=tegen de tijd dat het begint te regenen) (Kaprijks)
  26. tied hold gien schoft (=de tijd staat niet stil) (Westerkwartiers)
  27. tied sliet (=de tijd heelt vele wonden) (Westerkwartiers)
  28. tied zal 't leer'n (=de tijd zal het leren) (Westerkwartiers)
  29. tijd konste maoke, minse nie (=de tijd gaat niet voorbij, wij wel) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. ut Fliet is oek niet meer wat ut weest is ... (=de tijd vliedt onherroepelijk heen ...) (Leewarders)
  31. wat vligten tijd tog snel, zaagte boer, en hae goejde zen zakherlauzje noë de kop van zen vroo (=bij oppensioenstelling krijg je een horloge van de collegas, terwijl de tijd nu helemaal niet meer van belang is) (Bilzers)
  32. Wor blèft d'n tijd (=Waar blijft de tijd) (Valkenswaards)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen