3 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de hele`
- als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
- de heler is net zo goed als de steler (=wie gestolen goed koopt is even slecht als de dief)
- een schurftig schaap steekt de hele kudde aan (=een slechte persoon in een groep, maakt de hele groep slecht)
4 betekenissen bevatten `de hele`
- eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
- kap en keuvel (=de hele boel)
- alles kort en klein slaan (=de hele inboedel kapot slaan)
- een schurftig schaap steekt de hele kudde aan (=een slechte persoon in een groep, maakt de hele groep slecht)
46 dialectgezegden bevatten `de hele`
- 'k heb de hele dag op me klauwe gestaan (=ik heb heel hard gewerkt) (Rotterdams)
- 'k Heb vannacht gien wenk in de ogen had. (=Ik heb de hele nacht niet geslapen) (Drents)
- 'n toernee zjinneraol (=rondje voor de hele zaak) (Mestreechs)
- da klei kind is een schreemuil ('nen bleiter) (=dat klein kind schreit bijna de hele dag) (Sint-Niklaas)
- das ten heilen opstand nie wiëd (=dat is de hele bedoening niet waard) (Munsterbilzen - Minsters)
- de gaanse wèruld (=de hele wereld) (Brakels (gld))
- de gaansen dag (=de hele dag) (Tilburgs)
- De Godganse dag. (Als iemand geïrriteerd is) (=de hele dag) (Utrechts)
- De godsganselikke daag (=de hele dag) (Hunsels)
- de hele mazze matte laat los! (=Alles valt uit elkaar!) (Amsterdams)
- de hele santemukraon/ alles in ene kere / Alles tegulaik / (=Alles tegelijkertijd) (Utrechts)
- de heule boedel is ommiedert (=de hele boel is omgevallen) (Westerkwartiers)
- De heule Mikmaeck ( de hele mikmak) (=Alles tegelijk- de hele boel- Iedereen , de hele groep) (Utrechts)
- de heule mikmak (=de hele troep) (Westerkwartiers)
- de heule siksemekliek (=de hele brut) (Westerkwartiers)
- De hieële zjwiek (=de hele groep) (Nunûms)
- de hiele brut (=de hele boel) (Westerkwartiers)
- De hiele husklus mit zandrepe. (=de hele boel.) (zaans)
- De schuur volvelds vegen (=de hele loods aanvegen) (Westlands)
- den adstë van het heil kèt (=de oudste van de hele kudde) (Munsterbilzen - Minsters)
- den heile bênnël (=de hele aanhang, reeks) (Munsterbilzen - Minsters)
- den heile reutemeteut (=de hele op- en aanhang) (Munsterbilzen - Minsters)
- det waertj ‘ne optrèkkendje daag (=daar ben je de hele dag mee bezig) (Heitsers)
- Dn dieje dor die hi ne neije waoge en dor stottie al dn hullen dag nor te kieke, zu gruts dettie is (=Hij daar heeft een nieuwe auto en daar staat hij al de hele dag naar te kijken, zo trots als hij is) (Liessents)
- e muule van lintjes ' èn: goed van de tongriem gesneden zijn, de hele wereld kunnen ompraten (=een muil van lintjes hebben) (Klemskerks)
- Es jederein veur zien eige deur kaert, is de ganse sjtraot reen (=Als ieder zijn eigen stoep veegt, is de hele straat schoon) (Sittards)
- haads se mich gister geheurdj, den waas ich vandaag dien maagd (=als je het moe bent om de hele tijd gecommandeerd te worden) (Heitsers)
- hae is mit d'r mispelsjtek op waeg (=hij zoekt de hele tijd ruzie) (wijlres)
- Hef een tik van de mol' n u had. Reactie hierop. Wat?! de hele mol' n op kop (=iemand die gek is) (Sallands)
- Hieër kom in oos hoês, de kat is met d'n Heilige Geist aant sleîpe (=de hele boel staat op zijn kop) (Weerts)
- Hij sloeg de hele zooi tot puinpoeier ! (=Hij sloeg de hele boel totaal-los) (Utrechts)
- hij zit heule doag'n te neuskepeuder'n (=hij verveelt zich de hele tijd) (Westerkwartiers)
- Ich hèm er niks mèt te moake, zag 't wijfke, mae ze ha hiel de geboere èn riezing gestoehke. (=Ik heb er niets mee te maken, zei het vrouwke, maar ze had de hele buurt in ruzie gestoken.) (Genker)
- ich how mèténe de heile patteklang én geddere (=ik sla seffens de hele boel in stukken) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ij bin den éele middag onder de panne (=Je bent de hele middag bezig.) (Zeeuws)
- ijeet dun eule dag thuis over en weer lope lope (=hij heeft thuis de hele dag heen en weer gelopen) (Oudenbosch)
- ik bin de hiele godgânske dei oan't bealichjen west baas hear! (=ik ben de hele godganse dag keihard aan het werk geweest baas!) (Fries)
- kzèn merge jil den daag iejr (=Ik ben hier morgen de hele dag) (`t-Heikes)
- langs oep en nej (=over de hele lengte) (Berlaars)
- Last van 't hien en weer hewwe (=de hele tijd heen en weer lopen) (Westfries)
- ollingen dag (=de hele dag) (ossies)
- Te lui en te liederlijk zijn, Op zn lauweren rusten. / Te lui (en te liederlijk) om de dag in te kijken (=Hij rust de hele dag en voert geen klap uit.) (Utrechts)
- tstoenk oere boëve de wénd aut (=de hele buurt stonk) (Bilzers)
- wachttenegij daor jeul dun morgen al (=heb jij daar de hele ochtend zitten wachten) (Oudenbosch)
- ze hemm'n de heule daag ien touw west (=ze hebben de hele dag gewerkt) (Westerkwartiers)
- Zit ie weer de hele dag uit zn neus te vreten! / Hij voert geen flikkuh uit / hij doet geen flikker de hele dag / hij rust alleun(ig) op z'n lauweren/ hij is te lui dattie de dag inkijk (=Hij doet weer eens niets de hele dag!) (Utrechts)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen