Spreekwoorden met `de`

Zoek


2743 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de`

  1. `t Is gelijk of men van/door de kat of de kater/hond gebeten wordt (=het maakt niet uit hoe of waardoor je benadeeld bent geweest)
  2. `t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden)
  3. aan banden leggen (=de vrijheid beperken)
  4. aan de balk schrijven (=nota nemen van iets ongewoons)
  5. aan de bedelstaf raken (=in een situatie terechtkomen waarin je geen geld of bezittingen meer hebt)
  6. aan de bel trekken (=duidelijk maken dat er iets aan de hand is; duidelijk maken dat er iets niet klopt)
  7. aan de beterende hand zijn (=langzaam genezen, herstellen)
  8. aan de beterhand (=genezend, herstellend)
  9. aan de boemel zijn (=fuiven)
  10. aan de dag leggen (=vertonen)
  11. aan de degen rijgen (=tot (zwaar) verliezer maken)
  12. aan de dijk zetten (=ontslaan)
  13. aan de draai houden (=bezig houden)
  14. aan de ene voet een schoen, de ander blootvoets (=evenwicht is voornaamst)
  15. aan de fep zijn (=(overmatig) drinken)
  16. aan de galg komen (=ter dood veroordeeld worden)
  17. aan de groene tafel zitten (=bestuurslid zijn)
  18. aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
  19. aan de haak slaan (=te pakken krijgen)
  20. aan de haal gaan (=ergens mee vandoor gaan)
  21. aan de hand doen (=bezorgen)
  22. aan de hand van (=door middel van)
  23. aan de heidenen overgeleverd (=in zware moeilijkheden - in de macht van mensen zonder scrupules)
  24. aan de kwakkel zijn (=last hebben van de gezondheid)
  25. aan de latten hangen (=ermee ophouden - bijna bankroet zijn)
  26. aan de leiband lopen (=erg volgzaam zijn)
  27. aan de lopende band (=aan één stuk door; steeds maar weer)
  28. aan de lus hangen (=recht blijven staan in tram of bus)
  29. aan de man brengen/helpen (=verkopen)
  30. aan de middelhand zitten (=niet eerst of laatst moeten spelen)
  31. aan de orde van de dag zijn (=vaak voorkomen)
  32. aan de pan blijven hangen/kleven (=zich om bestwil ergens mee bemoeien maar er slecht afkomen)
  33. aan de pan gelikt hebben (=slecht terechtkomen of veel schade hebben)
  34. aan de pimpel zijn (=sterkedrank drinken)
  35. aan de rand van het graf staan (=bijna dood zijn)
  36. aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen (=de beste resultaten dragen tegelijkertijd de grootste risico`s)
  37. aan de rem trekken (=een ontwikkeling proberen tegen te houden/ waarschuwen dat iets niet goed gaat)
  38. aan de scharrel zijn (=verkeren zonder verloofd of getrouwd te zijn)
  39. aan de schors blijven hangen (=iemand of iets alleen op het uiterlijk beoordelen)
  40. aan de slag gaan (=beginnen te werken, starten)
  41. aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
  42. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
  43. aan de Turken overgeleverd zijn (=slecht behandeld, bedrogen, mishandeld worden)
  44. aan de veren kent men de vogel (=aan het uiterlijk (verzorging/kleding) kun je zien met wat voor iemand je te maken hebt)
  45. aan de vishaak bijten (=zich laten vangen, toehappen)
  46. aan de voeten van Gamaliël zitten (=aandachtig luisteren naar de les die een wijs persoon meegeeft)
  47. aan de voorhand zijn/zitten (=voorrang hebben)
  48. aan de vruchten kent men de boom (=aan de nakomelingen kent men de ouders)
  49. aan de weg timmeren (=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)
  50. aan de zwabber zijn (=een onbezorgd leventje leiden)

2390 betekenissen bevatten `de`

  1. in de as leggen (=(doen) afbranden)
  2. de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
  3. naar iemands pijpen dansen (=(onderdanig) alles doen wat iemand vraagt)
  4. op de vingers kijken (=(Op een vervelende manier) scherp toezien hoe iemand iets doet, zodat elke fout direct opgemerkt wordt)
  5. in de ijskast zetten (=(tijdelijk) niet uitvoeren)
  6. haarscherp (=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details)
  7. het zwaard aangorden (=(zich klaarmaken om) de strijd aan (te) binden)
  8. het licht zien (=1: begrijpen wat men daarvoor nog niet begreep 2: geboren worden, ontstaan)
  9. Abraham gezien hebben (=50 jaar of ouder zijn)
  10. er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan (=aan alles komt een einde)
  11. wat de heren wijzen moeten de gekken prijzen (=aan beslissingen van het hoger gezag moet men zich onderwerpen)
  12. op kop staan (=aan de leiding staan)
  13. op het kussen helpen (=aan de macht helpen)
  14. op het kussen zitten (=aan de macht zijn)
  15. aan de vruchten kent men de boom (=aan de nakomelingen kent men de ouders)
  16. aan het lijntje hebben/houden (=aan de praat houden /  beloven, maar steeds weer uitstellen)
  17. de handen uit de mouwen steken (=aan de slag gaan en aanpakken)
  18. in hetzelfde gasthuis ziek liggen (=aan dezelfde kwaal lijden)
  19. op tui houden (=aan het lijntje houden)
  20. op het sleeptouw houden (=aan het lijntje houden)
  21. de kap maakt de monnik niet (=aan het uiterlijke kan men het innerlijke niet beoordelen)
  22. van de daken schreeuwen (=aan iedereen luid kenbaar maken)
  23. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
  24. naar zijn hielen omzien (=aan vluchten denken)
  25. aan de voeten van Gamaliël zitten (=aandachtig luisteren naar de les die een wijs persoon meegeeft)
  26. het oor strelen (=aangenaam in de oren klinken)
  27. voor lief nemen (=aanvaarden)
  28. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  29. iemand het hof maken (=aardig tegen iemand doen in de hoop aardig gevonden te worden)
  30. werelds goed is eb en vloed (=aardse goederen komen en gaan)
  31. op een letter doodblijven (=absoluut niets veranderd willen zien)
  32. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  33. je leven in de waagschaal stellen (=actie ondernemen waarbij het eigen leven in gevaar kwam)
  34. de barricades opgaan (=actie voeren om iets voor elkaar te krijgen of juist tegen te houden)
  35. een blauwe scheen lopen (=afgewezen worden)
  36. een korf krijgen (=afgewezen worden)
  37. een blauwtje lopen (=afgewezen worden (in de liefde))
  38. verandering van weide doet de koeien goed. (=afwisseling en verandering positieve effecten kunnen hebben)
  39. al etende krijgt men trek / honger. (=al etende krijgt men steeds meer trek (ook figuurlijk).)
  40. het lood al in de bil hebben (=al gestraft zijn voor iets. (geschoten zijn met een loden kogel))
  41. kunnen lezen en schrijven (=al lange tijd goede diensten bewezen hebben)
  42. al te wit is gauw vuil. (=al te grote liefde is niet bestendig)
  43. de toets  kunnen doorstaan (=alle antwoorden op vragen/problemen weten)
  44. geen klaviertje over slaan (=alle bijzonderheden in acht nemen)
  45. aan alle kapelletjes aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  46. alle heilige huisjes aandoen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  47. bij elk heilig huisje aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  48. het naadje van de kous willen weten (=alle details willen weten)
  49. de derde streng houdt de kabel. (=alle goede dingen bestaan in drieën)
  50. het gelag betalen (=alle kosten moeten betalen terwijl ook anderen er schuld aan hebben)

50 dialectgezegden bevatten `de`

  1. Eine dae nao mich kumtj is altied de volgendje! (=Iemand die na mij komt is altijd de volgende!) (Kinroois)
  2. Laotj eug linkse handj neet wete det de rechse aan 't wek is! (=Laat uw linker hand niet weten dat de rechter aan het werken is.) (Kinroois)
  3. (=Als het meevalt gaat de boer worsten) (Achterhoeks)
  4. (=de pisang zijn, de banaan dus, houdt in dat je ‘de lul’, pineut, sigaar of sjaak bent.) (Nederlands Indisch)
  5. (antwoord) as se niet binnen binne binne se buten (an ut speule) (=waar zijn de kinderen?) (Leewarders)
  6. (de meeste mensen gaan dood in bed) gekscherend gezegd als iemand aangeeft naar bed te gaan. (=Op berre goat de meeste mens'n doohd) (Epers)
  7. (h) em de stront uit zijn gat vraugen (=iemand aanhoudend persoonlijke vragen blijven stellen) (Lokers)
  8. (ons mam) 'smam is noit thûs, ze is alt de hort op. (=mijn moeder is nooit thuis, ze is altijd weg) (Reeks)
  9. (waar is die gevelsteen van de ambachtsschool fan mien fader bleven?) (=waar een wil is, is een weg) (Leewarders)
  10. de henj boven 't laken haoje. (=de handen boven het laken houden.) (Kinroois)
  11. Eerst lere, dan kinne en dan de priis winne (=Eerst leren, dan kunnen en dan de prijs winnen) (Bildts)
  12. Es te in ein koers d'n twieëdje veurbiej stuks bès te d'n twieëdje! (=Wanneer je in een koers de tweede voorbij steekt ben je de tweede!) (Kinroois)
  13. ` 't zal d'r aan ligke wi-j 't veltj` zag de bezeuker wi-j ze 'm vrooge um te bliêve aete en hae keek nao de dröppel aan de vrouw eur naas (=niet meteen toehappen, een slag om de arm houden) (Weerts)
  14. ` Dat waor nog 'ns get veur in de Zònjèse brook` (=wordt gezegd over een langvormig voorwerp) (Steins)
  15. `'t zal waal oetkome` zag de gek en hae zejdje zaegmael (=je kunt 't proberen, maar het zal niet helpen) (Weerts)
  16. `'t zeen mich toere` zag 't wiefke en 't zoot met de geit op 't daak (='t onmogelijke willen doen) (Weerts)
  17. `Aame` zach de köster van Zjwaame. (=Het is uit, afgelopen.) (Roermonds)
  18. `Aarg geschrouw, mer weinig wol, ` zei de boer en hie had 't vaarke onder 't mes (=Veel geschreeuw, maar weinig wol) (Barnevelds)
  19. `Alle bate help wat`, zea de mugge en pissen in de zee (=alle beetjes helpen) (Epers)
  20. `alle bitjes helpe` , zag de begien en ze piszje inne zieë (=alle beetjes helpen) (Weerts)
  21. `Alle vrachies lichte`, zai de skipper, en hai gooide ze vrouw overboord. (=Dat scheelt weer, in bagage / in gewicht.) (Zaans)
  22. `Alles met de moate` zee den kleermaker en hé heuw zien wief met de el. (=Overal is een maat voor) (Twents)
  23. `Alles mit mate`, zai de kleremaker, en hai sloeg ze waif mit de ellestok. (=Aansporing tot matigheid.) (Zaans)
  24. `Daor eur ik joe, `zee dove Jouk, en toen leup er een muus mit de klompen an over de zolder. (=Oost-Indisch doof) (Giethoorns)
  25. `dat geet no de kont tou` (=`dat gaat teniet`) (Genker)
  26. `èète wat de tóffel mètbringt` (=`eten wat op tafel komt`) (Genker)
  27. `En aunders ` `Gieen spaunders` (=op de vraag: `hoe gaat het voor de rest met u ` komt het antwoord:`alles gaat goed`) (Lokers)
  28. `In zien vel, es er nog neet geströp is!! ` (=antwoord op de vraag `waar is die en die persoon?? `) (Steins)
  29. `kben helemaal in de bonen (=ik ben een beetje in de war.) (Westlands)
  30. `meej un umgedrâajd pèèrepluuke, wiere de geplòkke pèère opgevange.' ` (=`met een omgekeerde paraplu, werden de geplukte peren opgevangen`) (Tilburgs)
  31. `Wa nou gezong'n` zei de koster en de keir'k stont in brand. (=Wat kunnen we nu nog aanvangen?) (Moes)
  32. `wè kòst dieje pòszeegel de prèès stao derop! (=`wat kost die postzegel de prijs staat erop!) (Tilburgs)
  33. ´K nip dn w´jér mee d´n w´jér sch´jér (=Ik knip de heg met de heggenschaar) (Kloosterzandes (Klôôsters))
  34. ´n leug´ntje om bestwil (=een leugentje die de zaak ten goede keert) (Westerkwartiers)
  35. ...en de wènd van aatër (=...en veel geluk) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. ' t is nao de wuppe (=het is naar de vaantjes) (Kortemarks)
  37. ' t Plaffon van de groete mèt schildere (=Niets doen) (Mechels (BE))
  38. ''...die wit wel wor Abram de mosterd holt'' (=Een jongen die geen voorlichting meer nodig heeft.) (Waalwijks)
  39. ''Dèster inne van de mellukboer'' (=een apart kind) (Waalwijks)
  40. ''die ies mee de meziek mee'' (=spoorloos) (Waalwijks)
  41. 'Alles wat uut Bolsert komt, suupt.' (='Alles wat uit Bolsward komt, zuipt.' Blijkbaar hebben Bolswarders de naam dat ze veel en of vaak drinken.) (Bolserters)
  42. 'antjen de vu:rsten (=haantje de voorste) (Wichels)
  43. 'as één kou de start oplicht, dan sjijte ze allemool. (='als één koe de staart oplicht, ...') (Genker)
  44. 'En bakkes of ze de bast van eek op het. (=Een sacherijnig gezicht.) (zaans)
  45. 'En brief an de keuning skraive. (=Een tukje doen.) (Zaans)
  46. 'En pin op de neus geve. (=Tot de orde roepen.) (Zaans)
  47. 'iët dan de kroaën goabm (=Snikheet) (Evergems)
  48. 'Ij / zij komt mee zunne zekel nao de oogst (=Hij /zij is te laat met zijn acties / opmerkingen) (Nieuw-vossemeers)
  49. 'Ij èt nag wel 'n achterpleggie (=hij heeft nog wel wat achter de hand) (Enkhuizens)
  50. 'j é ne slag van de meuln gad (=niet goed bij zijn verstand) (Knesselaars)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen