Spreekwoorden met `assen`

Zoek

19 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `assen`

  1. als een tang op een varken passen/sluiten (=niet bij elkaar passen)
  2. bij elkaar passen als twee trommelstokken (=goed bij elkaar passen)
  3. daar valt wel een mouw aan te passen (=daar is wel een oplossing voor te vinden)
  4. dat kan al het water van de zee niet afwassen (=daar is niets aan te doen - dat kan je niet wegpraten)
  5. dat varkentje zullen we even wassen (=deze opdracht zullen we even uitvoeren)
  6. de oren wassen (=duchtig ervan langs geven, de waarheid zeggen)
  7. een wassen neus zijn (=niets te betekenen hebben)
  8. er is geen kruid tegen gewassen (=er is niets aan te doen)
  9. handen wassen (=het toilet bezoeken)
  10. het gaat van sassenbloed (=het gaat met grote opofferingen gepaard)
  11. het varken is op een oor na gevild/gewassen (=het is bijna klaar)
  12. het varkentje wassen (=een klusje wel even doen)
  13. iemand de oren wassen (=iemand zeggen wat die fout gedaan heeft)
  14. je handen in onschuld wassen (=doen alsof men geen schuld heeft)
  15. met passen en met meten wordt de meeste tijd versleten (=voorbereidingen zijn dikwijls het meest tijdrovend onderdeel van een taak)
  16. op je tellen passen (=voorzichtig zijn)
  17. plak en gard ontwassen zijn (=ook zonder begeleiding wel kunnen leven)
  18. tegen de dood is geen kruid gewassen. (=doodgaan is onvermijdelijk)
  19. uit de kluiten gewassen zijn (=erg stevig en groot zijn)

21 betekenissen bevatten `assen`

  1. als het niet gaat zoals het moet, dan moet het zoals het gaat (=als de ideale situatie niet haalbaar is, moet je je aanpassen aan de omstandigheden.)
  2. op een kratje zitten als dat nodig is (=bereid zijn om je aan te passen aan minder luxe)
  3. nood doet zelfs oude vrouwen rennen (=een onverwachte situatie kan verrassende kwaliteiten naar boven brengen (vergelijkbaar met `angst geeft vleugels`))
  4. iets op een procrustesbed leggen (=een regeling zo toepassen dat hij er voordeel van heeft)
  5. tussen wal en schip vallen (=er niet bij passen of genegeerd worden.)
  6. het veulen laten draven. (=gaan plassen)
  7. te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
  8. bij elkaar passen als twee trommelstokken (=goed bij elkaar passen)
  9. dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
  10. uit de hoek komen (=iets onverwachts of verrassends doen.)
  11. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)
  12. aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
  13. als het tij verloopt verzet men de bakens (=men moet zich aan de omstandigheden aanpassen)
  14. wie staat ziet toe dat hij niet valle (=mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen)
  15. als een tang op een varken passen/sluiten (=niet bij elkaar passen)
  16. de baard in de keel hebben (=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
  17. het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
  18. als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
  19. in geen twee sloten tegelijk lopen (=voorzichtig zijn en op zichzelf kunnen passen)
  20. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
  21. je huik naar de wind hangen (=zijn mening aanpassen naargelang de situatie)

35 dialectgezegden bevatten `assen`

  1. assen hat verzoerd ès, zal soeker ter nie viël aon helpe (=niet iedereen heeft een peperkoeken hart) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. da steed assen tang op e vèrke (=dat is een lelijke combinatie) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. daaj ès zoe plat assën vaajg (=zij heeft kleine borsten) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. dae ès zoe bleek assën sjiet (=hij is lijkbleek) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. dae ès zoe erm assen laus (=hij is heel arm) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. dae és zoe kroemp assen ziekel (=hij is niet te vertrouwen) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. das nog moejlëkër assën moemét mëlke mèt bokshaase aon (=dat is bijna onmogelijk, een mier melken met handschoenen aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. ën koe sjit mei op enen daog assën mèsj op ën heil joër (=een goede werkman presteert méér op korte tijd dan een luierik) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. hae és zoe kroemp assen ziëkel (=hij loopt zwaar voorover gebukt) (Bilzers)
  10. hae hoeng zoe slap assen sjèttelvod (=de kracht was er uit) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. ich bin zoe mieg assen moj (=ik ben doodop) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. ich zien liever zen vasse assen teine (=die moet ik niet hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. Kaike assen skellevis, die ze belaidenis doet op 'n warreme stoof. (=Benauwd kijken.) (Zaans)
  14. ne sjaoszak és iemes dae mei verdient assen vroo kan opmaoke (=achter ieder succesvol man staat een sterke vrouw) (Bilzers)
  15. nie waajer kieke assen naos lank ès (=denk nog niet aan morgen, maar doe het vandaag) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. t'es wried za den oijl assen zè jonk zag! (=t'is erg zei de uil toen ie zijn jong zag) (Ninoofs)
  17. zie kroemp assën ziekël (=zo krom als een kapmes) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. zoe brul assën koe (=wild en uitgelaten) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. zoe doof assen kwattel (=zo hardhorig als een kwartel) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. zoe érm assen laus opne kletskop (=zo arm als Job) (Bilzers)
  21. zoe erm assen laus opne kletskop (=heel arm) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. zoe erm zin assen laus op ne kletskop (=heel arm zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. zoe gek assën miële (=doordraaien als een molen) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. zoe gek assën troefel (=helemaal gek) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. zoe los assen mieëlepoeët (=gek) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. zoe maoger assen gor (=heel mager) (Bilzers)
  27. zoe maoger assen rie (=graatmager) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. zoe miech assën moj (=heel moe) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. zoe slap assen sjèttelvod (=uitgeblust) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. zoe slap assen sjëttelvod (=afgemat) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. zoe slap assen vod (=uitgeput, uitgeblust, afgemolken zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. zoe stijf assen plank (=stram) (Bilzers)
  33. zoe stijf assën plank (=pijnlijke gang) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. zoe wit assen dauf zin (=grijze haren hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. zoe zot assen aaterdiër (=goed voor het gekkenhuis) (Bilzers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen