Spreekwoorden met `Broek`

Zoek

12 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `Broek`

  1. aan zijn Broek krijgen (=ermee opgescheept worden)
  2. de Broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  3. de Broek lappen en het garen toegeven (=er veel verlies aan overhouden)
  4. de buikriem/Broekriem aanhalen (=spaarzamer worden)
  5. dun door de Broek lopen. (=als iets niet mee zal vallen)
  6. een mier in de Broek hebben (=ongeduldig zijn)
  7. een te grote Broek aantrekken (=een doel stellen waarvoor je niet de benodigde middelen hebt)
  8. het een eind uit de Broek laten hangen (=royaal zijn)
  9. het in zijn Broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)
  10. het is Broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
  11. iemand achter de Broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
  12. iemand een veer in de Broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)

2 betekenissen bevatten `Broek`

  1. water in je kelder hebben (staan) (=een te korte Broek aanhebben)
  2. het in zijn broek doen (=in de Broek plassen van schrik of van het lachen)

50 dialectgezegden bevatten `Broek`

  1. ... te wannut (=deze Broek draag ik niet meer, hij is te slordig) (Midden-Walchers)
  2. 'Et droipt toe zen Broek en jas oit (=Hij heeft geen droge draad meer aan zijn lijf) (zaans)
  3. 'k ze gjeiren een Broek ein op 't gedacht van doan (=ik zou graag een Broek hebben zoals de uwe) (Sint-Niklaas)
  4. 'kèn een klad veirf op min Broek gespeet (=ik heb verf op mijn Broek gekregen) (Sint-Niklaas)
  5. 't Ees van mien Broek (='t Is niet naar mijn zin) (Ronsisch)
  6. 't es kerremes, a emme angt uit (=iemands hemd die uit Broek hangt) (Meers)
  7. 't stoa woadre in zijne keldre (=zijn Broek is te kort) (Ursels)
  8. 't stoa woater ih' zijne kaawdere (=zijn Broek is te kort) (Eekloos)
  9. 't stoa woater in zijne kelder; zein Broek ë onder den tram gezétne (=zijn Broek is te kort) (Oudenaards)
  10. 't stoa woatre in zijne keldre (=zijn Broek is te kort) (Waregems)
  11. 't Was un rib uit mu lijf. / Ik het um weer flink uit m'n Broek laten hange / (=Het heeft mij veel geld gekost...) (Utrechts)
  12. 't zeker hoog watter (=Broek met te korte pijpen) (Liessents)
  13. ‘t löp mien dunne deur de Broek (=Bang zijn) (Kampers)
  14. ' m Flink uit je Broek laten hangen (=Diep in de buidel tasten) (Hendrik-Ido-Ambachts)
  15. A ee woeëter in zanne keljer (=Zijn Broek is te kort) (Ninoofs)
  16. A lupt oep smirrekes (=Zijn Broek is te kort) (Mechels (BE))
  17. a voin’ajd uit (=je Broek staat open) (Kaprijks)
  18. aa ie wooter in zaane kelder (=man met een korte Broek) (tervurens)
  19. Aa schèt in zen Broek (=Hij heeft schrik) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  20. aa zit mei zaain Broek vol goeste (=een geil man) (tervurens)
  21. aamn ze de koster en ie dee zn Broek vol moster (=koster) (Zeeuws)
  22. aan veule goa goan vlieën (=uw Broek staat open) (Kaprijks)
  23. ajei woater in zaane kelder (=zijn Broek is te kort) (Niels)
  24. ajei woater in zanne kelder (=zijn Broek is veel te kort) (Niels)
  25. As de Broek gespannen staat, ben je gek als je er niet voor 'slaat' (=De verleiding) (Giethoorns)
  26. As de Broek gespannen staat, ben je gek als je er niet voor slaat (=verleiding) (Giethoorns)
  27. as ie wilt flitsen mot ie de boks, bokse loat`n zakken.* (=als je wilt flitsen dan moet je de Broek laten zakkken.) (Twents)
  28. asofter én zen Broek ho (ch) gezeek (=alsof hij in zijn Broek had geplast) (Bilzers)
  29. aste moes gon kakke, lot dan zen Broek al mer zakke (=als de nood het hoogst is, is de redding nabij) (Bilzers)
  30. aun drappoo angd' uit (=je hemd hangt uit je Broek / rok) (Wichels)
  31. baeter zën Broek gesjieërd as zën K. verbrand (=er nog goed vanaf komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. bau geet dat mènnëkë mèt dat brikskë hieën (=die Broek is hem veel te groot) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. bezeek tich mèr nie (=doe maar niet in je Broek !) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. Bockstoeël es doeë (=Zijn Broek is te kort) (Ninoofs)
  35. Broek verbrand' n (=afscheidsfeest van vrijgezellen bestaan) (Brakels)
  36. Broek: 'k Moein der nog in zijn (=Antwoord van iemand tegen wie men zegt: `Je Broek staat open`) (Lebbeeks)
  37. Broeksje, woa goaj mé da vintje (=zijn Broek is veel te groot) (Lichtervelds)
  38. d'er leit moor in tkesjken (=hij heeft in zijn Broek gedaan) (Denderleeuws)
  39. daaj hoch zich (m) bekans besjieëte vanden angs (=die had bijna haar Broek vol gedaan uit schrik) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. Daar zak me Broek van af! (=Dat is niet normaal!) (Rotterdams)
  41. dae doech asof ter èn zen Broek ho gezeek (gesjieëte) (=hij stond er maar bedremmeld bij) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. dae hèt de vlag authange (=zijn hemdsslip hangt uit zijn Broek) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. dae hèt mekans geen Broek miei aon zën kont (=die loopt erbij als een voddenman) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. dae hèt moemette èn zën Broek (=hij zit ongedurig over-en-weer te schuifelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. dae hèt moemette èn zën Broek (=dat is me een zenuwachtige (ongeduldige) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. dae hèt niks èn de kop, mér waol alles èn de Broek (=hij heeft zijn verstand in zijn Broek zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. dae hèt paeper èn zen Broek (K...t) (=die is nogal gehaast) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. dae hèt ziëker moemêtte èn zen Broek (=die is nogal zenuwachtig!) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. dae kleene weet wol op zëne boek, mér kump nie aut zën Broek (=dat kind is niet van hem, alhoewel het op zijn naam staat) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. dae zë verstand hink èn zën Broek (=hij is alleen maar bezig met SX) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen