Spreekwoorden met `ne`

Zoek


574 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ne`

  1. niet in iemands schaduw kunnen staan (=aan iemand absoluut niet kunnen tippen)
  2. niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
  3. niet kunnen heksen (=het niet zo snel afkunnen - er meer tijd voor nodig hebben)
  4. niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)
  5. niet meer kunnen wegdenken (=niet meer kunnen missen)
  6. niet met iemand door één deur kunnen (=niet met iemand kunnen samenwerken (door verschillen in persoonlijkheid.))
  7. niet ruim kunnen soppen (=niet erg rijk zijn)
  8. niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
  9. niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
  10. niet verder zien/kijken dan je neus lang is (=niet goed nadenken wat de gevolgen van iets zijn)
  11. niet vet kunnen soppen (=het niet breed hebben)
  12. niets kunnen binnenkrijgen (=niet kunnen eten)
  13. nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle hoeken en gaten (=nieuwe medewerkers (of: nieuwe leiders) pakken de zaken grondig aan, maar oude medewerkers (of: oude leiders) weten hoe het moet op grond van ervaring)
  14. nog niet op eigen benen kunnen staan (=nog niet zichzelf volledig zelfstandig kunnen redden)
  15. nomen nescio (=de niet genoemde persoon) (Latijn)
  16. nood doet zelfs oude vrouwen rennen (=een onverwachte situatie kan verrassende kwaliteiten naar boven brengen (vergelijkbaar met `angst geeft vleugels`))
  17. nota bene (=noteer wel) (Latijn)
  18. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  19. onder de (groene) zoden stoppen (=iemand begraven)
  20. onder de groene zoden liggen (=begraven zijn)
  21. onder de loupe nemen (=nader bekijken, aandachtig bestuderen)
  22. onder de neus wrijven (=duidelijk zeggen wat er van gevonden wordt)
  23. onder de pannen zijn (=de (geld)zaken goed voor elkaar hebben)
  24. onder de vleugels nemen (=onder zijn hoede nemen)
  25. ook tussen de mooie bloemen groeien brandnetels (=de schoonheid van de omgeving biedt geen garantie voor onaangename zaken)
  26. op de achterste benen/poten staan (=zeer verontwaardigd of boos zijn.)
  27. op de bonnefooi/bof (=op goed geluk)
  28. op de koop toe nemen (=een onbedoeld gevolg accepteren)
  29. op de pit leunen (=zich laten voorzeggen (door toneelspelers))
  30. op eigen benen staan (=voor jezelf zorgen; geen hulp nodig hebben)
  31. op elkaar lijken als het ene ei op het andere (=goed op elkaar lijken)
  32. op gespannen voet (zijn) (=moeilijk met elkaar omgaan, ruzie)
  33. op iemands tenen trappen (=iemand beledigen)
  34. op je duimpje kennen (=heel goed kennen, van buiten weten)
  35. op je laatste benen lopen (=bijna niet meer kunnen van vermoeidheid)
  36. op je neus kijken (=teleurgesteld zijn)
  37. op je tenen getrapt zijn (=beledigd zijn)
  38. op je tenen lopen (=meer willen presteren dan je aan kunt)
  39. oude schoenen wegwerpen voor men nieuwe heeft (=het onzekere voor het zekere nemen)
  40. over de hoge schoenen lopen (=te ver gaan of niet realistisch zijn)
  41. over de koppen kunnen lopen (=gezegd als het erg druk is)
  42. over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
  43. overal zijn neus in steken (=zich overal mee bemoeien)
  44. overweg kunnen (=kunnen verdragen, aankunnen)
  45. paarden vallen ook al hebben zij vier benen. (=iedereen maakt fouten)
  46. pap in de benen hebben (=de benen willen niet meer vooruit)
  47. parels/paarlen voor de zwijnen werpen (=het goede verspillen aan hen die het niet verdienen/waarderen)
  48. per fas et nefas (=bij al wat heilig is) (Latijn)
  49. pijn in de portemonee hebben (=het geld is op)
  50. poolshoogte nemen (=zich vooraf informeren over de situatie)

792 betekenissen bevatten `ne`

  1. `t Mag vloeien, `t mag ebben. Die niet waagt zal `t niet hebben (=je moet niet denken als je niets onderneemt dat ze het dan bij je thuis komen bezorgen)
  2. wie vis heeft, moet ook de graat hebben (=je moet ook de nadelen accepteren (geen rozen zonder doornen))
  3. een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
  4. wie nood heeft moet pompen. (=je moet zelf initiatief nemen om je problemen op te lossen)
  5. een goed hart is goud waard (=je treft niet snel meer mensen met een goed karakter)
  6. de melk optrekken (=je woord terugnemen, je belofte niet helemaal vervullen)
  7. je op je pik getrapt voelen (=je zwaar vernederd voelen)
  8. om door een ringetje te halen (=keurig netjes)
  9. kleine oorzaken, grote gevolgen (=kleine dingen kunnen grote gevolgen hebben)
  10. kleine vossen bederven de wijngaard (=kleine fouten kunnen zorgen voor grote problemen in het geheel)
  11. huisjes melken (=kleine huizen duur verhuren)
  12. kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)
  13. aan zijn trekken komen (=krijgen wat diegene graag wilt en fijn/leuk vindt)
  14. kunnen behappen (=kunnen begrijpen)
  15. de zon in het water kunnen zien schijnen (=kunnen verdragen dat een ander ook iets krijgt)
  16. overweg kunnen (=kunnen verdragen, aankunnen)
  17. tegemoet zien (=kunnen verwachten)
  18. snotterige veulens worden de gladste paarden. (=kwajongens die nergens voor lijken te deugen, worden vaak flinke mannen)
  19. aan de beterende hand zijn (=langzaam genezen, herstellen)
  20. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  21. beter één vogel in de hand dan tien in de lucht (=liever een beetje dan helemaal niets / kleine concrete resultaten zijn beter dan grootse plannen)
  22. beter kleine meester dan grote knecht (=liever een bescheiden zelfstandige dan een grote knecht bij een baas)
  23. loon naar werken krijgen (=loon krijgen dat in overeenstemming is met het gedane werk)
  24. denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog. (Guido Gezelle) (=maak een plan alvorens ergens aan te beginnen, en stel tijdens de activiteit het plan bij indien nodig)
  25. pas uit de dop komen (=maar pas ergens aan deelnemen)
  26. wat de vrouw graag mag, eet de man elke dag. (=mannen eten wat hun vrouw kookt, ook als het niet hun favoriete gerecht is)
  27. iets door het oog van de schaar halen (=materiaal van op het werk voor jezelf houden / Jezelf oneerlijk zaken toe-eigenen)
  28. zo de abt, zo de monniken (=medewerkers gedragen zich net zoals hun leidinggevende)
  29. zo de heer, zo de knecht (=medewerkers gedragen zich net zoals hun leidinggevende)
  30. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  31. meer pijlen op zijn boog hebben (=meer kunnen dan reeds laten zien)
  32. de haring hangt aan zijn eigen kieuwen (=men dient verantwoording te nemen voor de eigen daden)
  33. niet bij brood alleen leven (=men heeft meer nodig dan alleen eten om te kunnen leven)
  34. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen. (=men is geneigd andermans spullen te misbruiken)
  35. zelfkennis is het begin van alle wijsheid (=men moet eerst zichzelf kennen om verdere kennis te kunnen verwerven)
  36. je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. (=men moet goed voor het personeel zijn.)
  37. de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
  38. een ziekte komt te paard en gaat te voet (=men wordt snel ziek maar genezen duurt lang)
  39. over de doden niets dan goeds (=men ziet kwaadspreken over overledenen als iets heel onbeleefd, er mag niet gespot worden met de dood)
  40. wie staat ziet toe dat hij niet valle (=mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen)
  41. de vuilste varkens willen altijd het beste stro. (=mensen die het niet verdienen willen evengoed het beste)
  42. lachende monden, bijtende honden. (=mensen die vriendelijk of aardig lijken, kunnen in werkelijkheid kwade bedoelingen hebben)
  43. wat de boer niet kent, dat eet hij niet. (=mensen houden niet van (zijn bang voor) wat ze niet kennen.)
  44. geld dat stom is, maakt recht wat krom is (=mensen kunnen door financiële bevoordeling ertoe gebracht worden om onrecht toe te laten)
  45. een boer met kiespijn lacht niet (=mensen met pijn kunnen moeilijker ontspannen)
  46. waar het warm is, is het goed vrijen. (=mensen uit een rijke familie kunnen makkelijker een partner krijgen)
  47. een stadspraatje duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  48. het grootste mirakel duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  49. geld ruiken (=merken dat er iets te verdienen is)
  50. een put maken om een andere te vullen (=met de ene lening de vorige afbetalen)

50 dialectgezegden bevatten `ne`

  1. doeër ne gëlèkkëgën ingel gediend zin (=veel geluk hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. doet ne kier zelve (=doe het een keer zelf) (West-Vlaams)
  3. doet ô frak oan, straks scheirt ge nog ne fleuris op (=doe uw jas aan of binnenkort heb je een kou vast) (Sinnekloases en niekaarks)
  4. doet-er nekieër ne slag in (=probeer eens te raden) (Kaprijks)
  5. doewe zit ne piepel op de stinkers (=er zit een vlinder op de afrikaantjes) (Lummens)
  6. dor ejje ne goei pak oeën (=iemand die goed in het vlees zit) (Meers)
  7. draai es ne lochte (=zet eens vrolijke dansmuziek op) (Zunderts)
  8. draeë waaj ne wèndhaon (=met de wind meedraaien (fig.) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. draeje waaj ne koekerêl (=duizelig zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dur bijzitten gelèk nen uil op ne kluit (=ergens overbodig zijn) (Sint-Niklaas)
  11. dur is nog ne klets bier over (=er is nog een beetje bier over) (Sint-Niklaas)
  12. dur is nog ne klets bier over (=er is nog een beetje bier over) (Brugs)
  13. dur un rej-tuug wurde né over ri-je, maer wel door un stroontkaar (=een fatsoenlijk iemand zal je geen hak zetten) (Budels)
  14. ê 't is nog ne schiuën die't zegt (=hij heeft boter op zijn hoofd) (Kaprijks)
  15. E eid een bakkes gelek as ne vern (=Een lelijk iemand (mannelijk) ) (Liedekerks)
  16. E es deer ne pasfit gedroiëjd (=Hij is zeer sluw) (Liedekerks)
  17. é es gezet gelijk ne puij op ne weegle (=iemand die geluk heeft en er trots op is) (Lochristis)
  18. e flutsje van ne ceins (=twee keer niets) (Vels)
  19. ê gê zij nog ne proberen, gê ! (=nu wordt het nog mooier !) (Kaprijks)
  20. e gezich trèkke waaj ne stront (=een vertrokken gezicht trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. e gezich waaj ne stront (=een vertrokken gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. ë gezich waaj ne stront trèkkë (=een triestig gezicht opzetten) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. E gink do ne gerla (=Hij viel) (Liedekerks)
  24. è is zoe vètj as ne roëgel (reiger) op zen schee'n (=hij is zeer mager) (Denderleeuws)
  25. e kleen mennëke mèt ne graute moteûr (=klein maar dapper) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. E lotj 't achterste va ze gat ne zien (=Hij laat niet zien hoe hij is) (Liedekerks)
  27. e ne verstoat ter géen sikkepit van (=Hij begrijpt er niets van) (Langemarks)
  28. E pjeit ei ne sjeit (=Een paard heeft een staart) (Mechels (BE))
  29. E tjuke va ne vélo (=Een oude fiets) (Deinzes)
  30. e woëd van ne kilau (=een gewichtig woord) (Bilzers)
  31. ê's naon ne veugel veu de kat (=hij is in slechte staat (gezondheid ) ) (Marks)
  32. eegelëk worret ne goeje kloet (=het was feitelijk toch een goede gast) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. eemand ne poeter skillere (=iemand voor de gek houden) (Hals)
  34. een bitjen mee ne kiër (=beetje bij beetje) (Wichels)
  35. een fleutje van ne cent (=Iets gemakkelijks) (Beerses)
  36. een fluitjse van ne cent (=dat heeft niets te betekenen) (Lovendegems)
  37. een hofke van ne vesschoeët groeët (=een kleine tuin) (winksels)
  38. een kleérkas va ne vent (=een gespierde man) (Sint-Niklaas)
  39. een klieërkas van ne vengt (=een brede gespierde man) (Antwerps)
  40. een ne kloot afdraain (=iemand een hak zetten) (Maldegems)
  41. een pin; ne gierugoard; ' nen droak (=een gierige man of vrouw) (Sint-Niklaas)
  42. Een schete in ne netzak (=Een niemendalleke) (Staens)
  43. een vlieg in men oeëg; e fluike van ne sent (=dat is gemakkelijk) (Diesters)
  44. een vrouwehaand en ne peerdetaand ston nooit stil (=altijd doorwerken) (Zunderts)
  45. een zok van ne mins (=een zacht persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. eenen ne pee stoven (=iemand voor de gek houden) (Graauws)
  47. eentwie bie dn buk doen, eentwie ne paotre schildern (=iemand bedriegen) (Kortemarks)
  48. eentwie ne loer draojn (=iemand in het ootje nemen) (Kortemarks)
  49. eft a gat op, 't is viuër ne priem (=aanmoediging voor extra inspanning) (Kaprijks)
  50. ei è ne kop om zan oer baien t'aave (=Hij is dom) (Hals)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen