Spreekwoorden met `den`

Zoek


484 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `den`

  1. vijgenbladen zoeken (=nietige uitvluchten zoeken)
  2. vissen met de handen vangen (=profiteren van het werk van anderen)
  3. voeling houden met (=contact houden met)
  4. voet bij stuk houden (=niet toegeven, bij de eigen ideeën blijven)
  5. voor de drang der omstandigheden zwichten (=zich naar de omstandigheden schikken)
  6. voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
  7. voor iemand in het krijt treden (=iemand helpen en verdedigen)
  8. voor iets moeten bloeden (=de gevolgen moeten dragen)
  9. voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee blijven houden)
  10. vreemde zorgen doden de ezel. (=je kan dingen het beste zelf doen)
  11. vrienden in nood, honderd in een lood (=wanneer er zich problemen voordoen, laten vrienden je vaak in de steek)
  12. vroeger, toen kraaiden de hanen nog. Tegenwoordig gapen ze alleen nog maar, zei de dove (=veranderingen in een situatie zijn vaak niet feitelijk, maar een subjectieve beleving)
  13. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)
  14. waar geen aardappelen gepoot worden, zullen er ook geen groeien (=als je niet een goed begin voor iets legt, zal er ook niets van worden)
  15. waar het paard aangebonden is moet het vreten (=men moet zich naar de omstandigheden schikken)
  16. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)
  17. wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)
  18. wat Jantje is zal Jan worden. (=wel ouder worden maar dezelfde streken houden)
  19. wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken (=wie iets wil bereiken moet daar iets voor over hebben)
  20. wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
  21. wie mooi wil zijn, moet pijn lijden (=voor schoonheid moet je wat over hebben)
  22. witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
  23. woord houden (=doen wat iemand beloofd heeft)
  24. woorden hebben (=ruzie of enigheid hebben)
  25. woorden zijn dwergen, daden zijn bergen (=woorden doen weinig, daden maken het verschil)
  26. woorden zijn geen oorden (=met praten bereiken we niets)
  27. zachte heelmeesters maken stinkende wonden (=sommige problemen kunnen niet met zachtheid opgelost worden)
  28. zo rood worden als een kalkoense haan (=bloedrood worden (van schaamte))
  29. zo scheel als de hondenwacht (=zeer scheel)
  30. zo vast staan als een muts met zeven keelbanden (=erg vast staan)
  31. zoals de ouden zongen piepen de jongen (=de jongeren leren het van de ouderen)
  32. zoden aan de dijk zetten (=daadwerkelijk hulp verschaffen)
  33. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
  34. zwijgen en denken zal niemand krenken. (=denk na voor je iets zegt wat pijn kan doen)

698 betekenissen bevatten `den`

  1. iemand afschepen (=met een voorwendsel wegzenden)
  2. hoeren en dieven, met geld zijn zij mijn gelieven (=met geld krijg je vrienden)
  3. de sterke arm der wet (=met gepast geweld optredende overheidsorganisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
  4. een fluwelen tong hebben (=met gladde woorden mensen kunnen overtuigen)
  5. met beide handen toegrijpen (=met graagte aanvaarden)
  6. iemand in het ooitje nemen (=met iemand een grap uithalen of voor de gek houden)
  7. in het gedrang komen (=met moeilijkheden te maken krijgen)
  8. praatjes vullen geen gaatjes (=met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden)
  9. de wapenrok aantrekken (=militair worden)
  10. harde noten kraken (=moeilijke tijden moeten doormaken)
  11. het eind zal de last dragen (=moeilijkheden en problemen komen vooral als het werk bijna af is)
  12. het staal wordt in de wind gehard. (=moeilijkheden en tegenslagen kunnen je sterker maken)
  13. in een moeilijk parket zitten (=moeilijkheden hebben)
  14. in het moeras zitten (=moeilijkheden hebben)
  15. geliefdes kijven doet liefde bedrijven. (=na een ruzie tussen geliefden volgt liefde)
  16. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  17. niet in tel zijn (=niet belangrijk genoeg zijn of genegeerd worden door anderen)
  18. voor geen geld ter wereld (=niet bereid zijn tot iets, hoeveel er ook voor geboden wordt)
  19. er geen brood in zien (=niet denken dat iets kan werken)
  20. boven de wet staan (=niet gebonden zijn aan de wet)
  21. roepen in de woestijn (=niet gehoord worden)
  22. een harde dobber (zijn/worden) (=niet gemakkelijk (zijn/worden))
  23. buiten de waard rekenen (=niet gerekend hebben op hoe anderen er werkelijk over denken)
  24. niet verder zien/kijken dan je neus lang is (=niet goed nadenken wat de gevolgen van iets zijn)
  25. de dans ontspringen (=niet in het onheil betrokken worden)
  26. over het hoofd groeien (=niet meer onder controle te houden)
  27. verstand op nul zetten (=niet nadenken en gewoon handelen.)
  28. geen complimenten maken met (=niet ontzien, beslist optreden)
  29. een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken (=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen)
  30. denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
  31. je gemak houden (=niet te veel werk doen, niet kwaad worden)
  32. van de regen in de drup (=niet veel opschieten, van moeilijke omstandigheden in nog moeilijkere omstandigheden terecht komen)
  33. buiten schot blijven (=niet worden aangetast)
  34. iemand geen strobreed in de weg leggen (=niets doen om iemand tegen te houden of te belemmeren)
  35. daar helpt geen lievemoederen/moedertje lief aan (=niets helpt, ook vriendelijke woorden niet)
  36. ledigheid is des duivels oorkussen (=niets te doen hebben leidt tot misdaden)
  37. krakende wagens lopen/rijden het langst (=nieuw hoeft niet altijd beter te zijn / mensen die vaak ziek zijn worden vaak toch heel oud)
  38. nog niet op eigen benen kunnen staan (=nog niet zichzelf volledig zelfstandig kunnen redden)
  39. effen rekening maakt goede vrienden (=of anders: schulden maken vijanden)
  40. twisten om des keizers baard (=om kleinigheden ruzie maken)
  41. een stok vinden om de hond te slaan (=om maar iemand te kunnen bekritiseren een nadelig punt vinden)
  42. verkeren kunnen (=omstandigheden kunnen snel veranderen)
  43. stank voor dank (=ondankbaarheid ervaren voor geboden diensten.)
  44. tegen de verdrukking in groeien (=ondanks zware omstandigheden toch vooruit komen)
  45. op de voorgrond treden (=onder de aandacht treden)
  46. voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
  47. elke bos stro waait voor de wind (=onder makkelijke omstandigheden kan iedereen welvaren of iets uitvoeren)
  48. een beurt krijgen (=onderhanden genomen worden)
  49. koopmans goed, is eb en vloed. (=ondernemers hebben te maken met goede ne slechte tijden)
  50. barbertje moet hangen (=ongeacht of iemand schuldig is moet die gestraft worden)

50 dialectgezegden bevatten `den`

  1. doar is't goit van den temmerman (=iemand eruit gooien (de deur wijzen)) (Kaprijks)
  2. doar kent ie heel den oopnen en toe (=hij kent daar het hele reilen en zeilen) (Waregems)
  3. doe brungs mich van den apperpo aaf (=je brengt me van de wijs) (Steins)
  4. doe de deur tòch aachter oe gat dicht, ik zit hier te verrèkke van den èèrmoej (=doe de deur toch achter je dicht, ik zit hier te vernikkelen van de kou) (Tilburgs)
  5. doe de radiejo of den teeleviezie dooëd (=zet de radio, de tv af) (Waregems)
  6. doê ès altijd ne vijfde gank ao¨n ne zwaure dinee, den aofgank (=zwaar eten vraagt om méér dan scheten) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. doë kraajg ich den daovër van op me lijf (=daarvan krijg ik bevingen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. doë lik den hond gebonne (=dat is waar het om draait) (Bilzers)
  9. doë lik den hond gebonne! (=zo zit dat!) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. doë wiët ich den onderbengël nie van (=daarvan weet ik niet de juiste toedracht) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. doë zal nog viël wotter dür den Demer moete gon (=dat zal nog een tijdje duren) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. doeë lik den hond gebonne (=daar raak ik de zere plek) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. doêg neet of den naas blooit (=doe niet of je neus bloedt) (Neerharens)
  14. doen of a' je van Lillo komt (=zich van den domme houden) (Hulsters (NL))
  15. Doen wet je zegge, den liege je niet. (=Je doet maar.) (Zaans)
  16. doot waat se wils den waer se neet gek (=geen rekening houden met anderen) (Heitsers)
  17. Dor hèt den pèjjas geschokkeld (=Daar heeft iemd er flink van langs gekregen) (Genneps)
  18. dur stòn kaojkes in den òrecht (=er staan kaantjes in het aanrechtkastje) (Tilburgs)
  19. è doe den bakstieënslag (=hij zinkt) (Kaprijks)
  20. e gesneejen broeët van be tirken den bakker op daatmet (=een gesneden brood van bij Arthur De Bakker op de Houtmarkt) (Liedekerks)
  21. ë glaeske bij ët aete...en de maus den dëktaur vërgaete (=een glaasje bij het eten is gezond) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. ë koet èn den daog sloeëpe (=een stuk van de dag verslapen) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. ë koet èn den daog sloëpe (=te lang uitslapen) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. e nunne die ol pissen no den hemel got (=een beetje regen) (Veurns)
  25. e porteuken tuu den beuteram (=had u graag een porto bij uw boterham) (Teralfens)
  26. Eemes den dram aandoon (=Iemand het leven zuur maken) (Roermonds)
  27. Eemes den duuvel aandoon. (=Iemand flink pesten.) (Roermonds)
  28. één van diës kan ich wir alle spirkes van den aatermoeëd bijeen raeke (=binnenkort moet ik weer alle sprietjes van het namaaisel bijeen harken) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. Èèt dat nou op, aaners gèèf ich het oan den hond. (=tafelgesprekken met moeder. 3) (Genker)
  30. ei es bei den troep (=hij is in het leger) (Waarschoots)
  31. ei es van den onbeschaumden biskop gewijd (=een vrijpostig iemand) (Wetters)
  32. ei stukte van den trap (=hij viel van de trap) (Sint-Niklaas)
  33. Ei vër zoe wijd zin, ès toeë nog vieël watter doeër den Demer gelope (=dat zal nog wel een tijdje dueren) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. Ein vrouw diej wiltj aafvalle mót mètdoon aan miss-verkezinge. den heet ze kans det ze al es ieëste aafviltj! (=Een vrouw die wil afvallen moet meedoen aan de miss-verkiezingen. Dan heeft ze kans dat ze reeds als eerste afvalt!) (Kinroois)
  35. eitən ajôwən ən dikke pél, dèn es de winter ieəns zoewə fèl ... (=Heeft de ui veel schillen, dan krijgen we een strenge winter ...) (Kalforts)
  36. ejei achter den trein geluupe, ije woater in zijne kelder. (=iemand met een te kortebroek) (Gents)
  37. èm bè den bok zetten (=iemand bedriegen, op het verkeerde spoor zetten) (Meers)
  38. èn daaj hër tente kan den heile chiro van Eek gojn sloeëpe (=zij draagt een enorm grote BH) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. En de Poembak, den poembak, den poembak is kapot (=En de wastafel, de wastafel, de wastafel is stuk) (Oostmals)
  40. en den aop gelozjiërd zin (=in moeilijkheden zitten) (Bilzers)
  41. en den boor aa pakte zaain verke (=zonder uitleg) (tervurens)
  42. èn den opgang (=in de lente) (Bilzers)
  43. én den tijd datte beiste koste kalle (=vroeger) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. en geel den annekensnest (=en alles wat erbij hoort) (Vels)
  45. en heel den utsekluts, den battaklang, (=met alles erop en eraan) (Waregems)
  46. en Terbók sjijte ze èn den hók. (=plaagrijmpje, Terboekt) (Genker)
  47. én zaajn ooge zienech den heile wérd (mopje : antwoord van aanbedene : zieste dan men otooke ston da gepik és) (=ach, die kijkertjes van jou) (Bilzers)
  48. er mei den rave beustel doigoan (=de grote middelen gebruiken) (winksels)
  49. ès te boer van den akker, dan wieëne hond en jaeger wakker (=als de boer uit het veld is, is het veld vrij voor de jagers) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. Es te toch aan 't droume bès...droum den van zomers diej blieve dore! (=Als je toch aan 't dromen bent...droom dan van zomers die blijven duren!) (Kinroois)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen