Spreekwoorden met `zij`

Zoek


654 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zij`

  1. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
  2. liefhebben als de appel van zijn oog (=erg veel van iemand houden)
  3. liever iemand zijn hielen zien dan zijn tenen (=iemand niet goed kunnen verdragen)
  4. los in de mond zijn (=zichzelf goed kunnen uitdrukken en gedachten kunnen verwoorden)
  5. maart heeft een krul in zijn staart. (=in maart kan het wisselvallig zijn)
  6. maart heeft knepen in zijn staart (=weerspreuk)
  7. maart roert zijn staart (=in maart kan het nog stormachtig weer zijn)
  8. mans genoeg zijn (=het wel alleen afkunnen)
  9. meer dan een pijl op zijn boog hebben (=meerdere oplossingen weten)
  10. meer pijlen op zijn boog hebben (=meer kunnen dan reeds laten zien)
  11. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  12. men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn (=door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden)
  13. met blindheid geslagen zijn (=verblind zijn, volkomen gebrek hebben aan inzicht)
  14. met de helm (op) geboren zijn (=de toekomst kunnen voorspellen / bijzonder voorzichtig zijn)
  15. met de prins over de Maas geweest zijn (=veel meegemaakt hebben)
  16. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  17. met geen pen te beschrijven zijn (=iets niet met woorden kunnen zeggen)
  18. met iemand zijn voeten spelen (=iemand voor de gek houden)
  19. met Noach in de ark geweest zijn (=erg oud(erwets) en uit de mode zijn)
  20. met twee linkerhanden geboren zijn (=erg onhandig zijn)
  21. met zijn gat in de boter vallen (=(onverwacht) goed terechtkomen)
  22. met zijn hoofd in de wolken (=zo gelukkig, blij zijn dat je niet goed oplet)
  23. met zijn neus in de boter vallen (=(Onverwacht) goed terechtkomen)
  24. met zijn pink manoeuvreren (=iets als de beste kunnen)
  25. met zijn talenten woekeren (=de persoonlijke mogelijkheden/gaven goed gebruiken)
  26. met zijn tien geboden eten (=zonder bestek met de vingers eten)
  27. met zijn tien geboden eten. (=zonder mes en vork.)
  28. met zijn ziel onder de arm lopen (=zich vervelen)
  29. mijl op zeven zijn (=een grote omweg zijn)
  30. moederziel alleen (zijn) (=helemaal alleen (zijn))
  31. naai geen zakken met zijde (=verspil geen dingen aan iets wat niet wordt gewaardeerd)
  32. naar zijn hielen omzien (=aan vluchten denken)
  33. naar zijn meug eten (=zoveel eten als men lust)
  34. naar zijn woorden zoeken (=niet goed meer weten wat te zeggen)
  35. naast zijn schoenen lopen (=te veel eigendunk hebben)
  36. nattevingerwerk zijn / Met de natte vinger doen (=onnauwkeurig, overhaast of zonder de geschikte methode of middelen uitgevoerd werk)
  37. niet aan het juiste adres zijn (=iets aan de verkeerde persoon vragen)
  38. niet aan zijn trekken komen (=niet krijgen wat men wil)
  39. niet brandschoon zijn (=dingen misdaan hebben)
  40. niet goed bij zijn hoofd zijn (=niet goed wijs zijn, gekke dingen doen)
  41. niet goed bij zijn positieven zijn (=niet op zijn gemak zijn, een beetje ziek zijn)
  42. niet goed snik zijn (=gek zijn (iemand))
  43. niet het zout op zijn patatten verdienen (=een klein inkomen hebben)
  44. niet in de haak zijn (=er klopt iets niet)
  45. niet in tel zijn (=niet belangrijk genoeg zijn of genegeerd worden door anderen)
  46. niet kapot zijn van (=niet veel op hebben met)
  47. niet kousjer zijn (=niet deugen)
  48. niet op je achterhoofd gevallen zijn (=hij is behoorlijk slim; hij heeft iets wel in de gaten)
  49. niet op zijn mondje gevallen zijn (=precies duidelijk maken hoe iemand over iets denkt)
  50. niet pluis zijn (=iets is er niet in orde)

808 betekenissen bevatten `zij`

  1. iemand uit het zadel lichten (=iemand zijn positie doen verliezen, iemand ontslaan)
  2. iemand in de tang nemen (=iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen. / Iemand in zijn macht hebben)
  3. iemands oogappel/ooilam zijn (=iemands lieveling zijn (vaak kind))
  4. iemands voetveeg zijn (=iemands slaaf zijn (zich alles moeten laten welgevallen))
  5. het voorland zijn (=iemands toekomst zijn)
  6. er de vingers voor durven opsteken (=iets durven aanvaarden - zijn verantwoordelijkheid durven opnemen)
  7. er je eigen plasje overheen doen (=iets een beetje veranderen zodat helemaal naar je zin is. In werksituaties kan dit soms uit de hand lopen, als er veel belanghebbers zijn die allemaal hun eigen plasje over een document willen doen. Het kan dan resulteren in een onleesbare tekst.)
  8. tuk op iets zijn (=iets erg graag lusten of dol op zijn)
  9. een stofje aan een weegschaal zijn (=iets erg onbelangrijks zijn)
  10. iets voor zoete koek aannemen (=iets geloven wat je hoort of ziet zonder kritisch te zijn.)
  11. iets zo beu zijn als koude pap (=iets grondig beu zijn)
  12. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)
  13. iets aan de knikker zijn (=iets niet in orde of aan de hand zijn)
  14. als winnaar/beste uit de bus komen (=iets of iemand blijkt het beste te zijn)
  15. je eigen naad naaien (=iets op zijn eigen manier uitvoeren; eigenwijs zijn)
  16. in een glazen huis wonen (=iets op zijn kerfstok hebben / geen privéleven hebben)
  17. iets achter de hand hebben (=iets ter beschikking hebben voor wanneer het nodig mocht zijn (bv nood))
  18. iets in zijn schild voeren (=iets van plan zijn, een geheim hebben, stilzwijgend een plan uitvoeren)
  19. wat in het vat zit, verzuurt niet (=iets wat goed is en goed bewaard wordt, verliest zijn waarde niet / wat beloofd is zal ook worden ingelost)
  20. wat van ver komt, is lekker (=iets wat van ver komt, is bijzonder. Daarom denkt men dat het ook beter zal zijn)
  21. dat zal hem niet glad zitten (=iets zal niet meevallen en moeilijk zijn)
  22. aan het kortste eind trekken (=in de ongunstigste positie zijn / verliezen)
  23. aan het langste eind trekken (=in de voordeligste positie zijn)
  24. de kluts kwijt zijn (=in de war zijn)
  25. helemaal van slag zijn (=in de war zijn)
  26. van het padje af zijn (=in de war zijn, malende / prettig gestoord zijn)
  27. met molentjes lopen (=in de war zijn, niet goed bij het verstand zijn)
  28. boter op je hoofd smeren en droog brood eten. (=in de war zijn.)
  29. op het glazen bruggetje geweest zijn (=in doodsgevaar zijn geweest, op het nippertje ontsnappen)
  30. het woord hebben (=in een gesprek aan beurt zijn)
  31. in de aap gelogeerd zijn (=in een vervelende positie beland zijn)
  32. in het vizier hebben (=in het oog hebben, binnen het gezichtsveld zijn)
  33. voor aap staan (=in het openbaar belachelijk zijn)
  34. maart roert zijn staart (=in maart kan het nog stormachtig weer zijn)
  35. maart heeft een krul in zijn staart. (=in maart kan het wisselvallig zijn)
  36. vuil water blust ook vuur. (=in moeilijke situaties moet je creatief en niet te kieskeurig zijn)
  37. geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd (=in tegenstelling tot vreemden, zijn mensen uit je woonplaats minder bereid te luisteren)
  38. op je tandvlees lopen (=in totale uitputting voortdoen, zijn laatste krachten gebruiken)
  39. een blinde passagier hebben. (=in verwachting zijn)
  40. aan een touwtje hebben (=in zijn macht hebben)
  41. het heertje zijn (=in zijn nopjes zijn)
  42. in zijn vaandel schrijven (=in zijn programma opnemen)
  43. de zon niet in het water kunnen zien schijnen (=jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen)
  44. van Lillo komen (=je dom houden. Volgens de overlevering vindt dit gezegde zijn oorsprong in het (ontkennende) gedrag van de inwoners van Fort Lillo na een aan hen toegeschreven roofoverval op een boerderij te Waarde in 1579)
  45. je kan wel dansen al is het niet met de bruid (=je kan ook wel tevreden zijn met iets minder dan het beste)
  46. een vogel zingt zowel van armoe als van weelde. (=je kan positief zijn onder alle omstandigheden)
  47. je kent een vogel aan zijn veren (=je kent de mens aan zijn gedragingen)
  48. daar kan je gif op innemen (=je mag er zeker van zijn dat het gaat gebeuren)
  49. op twee oren slapen (=je mag gerust zijn)
  50. vang vossen met vossen (=je moet een slimme persoon vangen door slim te zijn)

50 dialectgezegden bevatten `zij`

  1. z'et fier in neur gat (=zij staat in vuur en vlam) (Iepers)
  2. z'hee gien zittend gat (=zij is zeer onrustig) (Gents)
  3. Z'iet ne goeie sjeir gedon... (=zij heeft een interessante partij aan de haak geslagen) (leuvens)
  4. z'is zoo leeg of een padde (=zij werkt niet graag) (Sint-Laureins)
  5. z'oan gelijk (=zij hadden gelijk) (Gents)
  6. z's nog pert'g (=zij ziet er nog fleurig uit) (Zottegems)
  7. Z' ee uur kabbe over d' haeghe gesmeed' n (=zij is uitgetreden uit het klooster) (Hansbeeks)
  8. z' ei wa biejet gat (=zij heeft een ranseling gehad) (Willebroeks)
  9. Zaa hei nogal ne kommisveu (=zij heeft nogal borsten) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  10. zae es de siegaar (=zij heeft alle pech) (Wichels)
  11. zai is zô zot as un deur van um (=zij is stapelverliefd op hem) (Hulsters (NL))
  12. zaj ha ingekôcht (=zij is bevallen) (Deurns)
  13. ze / ie zot ip de stoane (=zij / hij zat op het kinderzitje van de fiets) (Waregems)
  14. ze / neur luuz'n biet'n (=hij / zij wordt moe) (Veurns)
  15. ze beguint te miss'n (=zij begint te dementeren) (Waregems)
  16. ze belooft gold'n baarg'n (=zij belooft veel, maar doet niets) (Westerkwartiers)
  17. ze benn'n d'r uut smeet'n (=smijten - zij zijn eruit gesmeten) (Westerkwartiers)
  18. ze benn'n gek met 'n kanner (=zij zijn verliefd op elkaar) (Westerkwartiers)
  19. ze benn'n niet noodlied'nd (=zij hebben geld in overvloed) (Westerkwartiers)
  20. ze benn'n van 't holtje (=zij zijn Rooms Katholiek) (Westerkwartiers)
  21. ze besjitter eege nès (=zij maakt haar eigen gezin ten schande) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. ze biendt wat ien (=zij is niet meer zo streng) (Westerkwartiers)
  23. ze deet niks tevér (=zij heeft er niets voor over) (Bilzers)
  24. ze dragt 'et haart op de tong (=zij is een flapuit) (Westerkwartiers)
  25. ze dragt heur haart heul hoog (=zij is trots op zichzelf) (Westerkwartiers)
  26. Ze droagt eure nest uege (=zij heeft zeer lange benen) (Lokers)
  27. ze dut d'r moar 'n gooi noar (=zij raadt er maar naar) (Westerkwartiers)
  28. ze dut met veur spek en boon'n (=zij doet wel mee, maar telt niet mee) (Westerkwartiers)
  29. ze dut zich te goed (=zij eet zich vol en rond) (Westerkwartiers)
  30. zë ès morkëzielëg op hër eege (=zij is helemaal alleen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. zë ès vieël te onnèttig vër te leirë (=zij is veel te lui om te studeren) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. ze ging d'r hen op heur elf'mdartegst (=zij gaat er op haar dooie gemak naar toe) (Westerkwartiers)
  33. ze ging om elk wizzewaske noar dokter (=zij ging bij elk pijntje naar de arts) (Westerkwartiers)
  34. ze ging vot met de steert tuss'n de been'n (=zij droop beschaamd af) (Westerkwartiers)
  35. ze ging'n oareg tekeer (=zij maakten een vreselijk kabaal) (Westerkwartiers)
  36. ze goan noar de haai'n (=zij redden het niet) (Westerkwartiers)
  37. Ze goof hum un flaets tege zunne smoel (=zij gaf hem een klap in het gezicht) (Ewijk (Euiwwiks))
  38. ze hé veul zjaar baai (=zij loopt nogal te pronken) (Turnhouts)
  39. Ze heb de stutte van ut schijthuis gewit! (=zij heeft een witte maillot aan!) (Rotterdams)
  40. ze heit un buuk mi kluuv'n (=zij is zwanger) (Ouddorps)
  41. ze hemm'n 'em bij de neus had (=zij hebben hem gefopt) (Westerkwartiers)
  42. zè hèn al geschêete vurdè gè oew broek omblêeg hèt (=zij zijn heel wat rapper dan jij denkt) (Tilburgs)
  43. ze het 'em ien 'e haand (=zij heeft hem onder controle) (Westerkwartiers)
  44. ze hèt 'm fêrm verniëk (=zij heeft hem goed liggen) (Bilzers)
  45. ze het 'n geheug'n as 'n vergiet (=zij vergeet alles) (Westerkwartiers)
  46. ze het 'n jobsgeduld (=zij heeft alle geduld van de wereld) (Westerkwartiers)
  47. ze het 'n luuzeleempje (=zij heeft een gemakkelijk baantje) (Westerkwartiers)
  48. ze het 'n melkkoe (=zij heeft een geldschieter) (Westerkwartiers)
  49. ze het 'n rieke kirrel an 'e hoak sloag'n (=zij is met een rijke man getrouwd) (Westerkwartiers)
  50. ze het 'n ziekte onner de leed'n (=zij is ziek) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen