Spreekwoorden met `et`

Zoek


2239 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `et`

  1. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  2. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  3. de hakken in het zand zetten (=zich opstellen als felle tegenstander van een voorstel of ontwikkeling, zonder de bereidheid te zoeken naar positieve aspecten of naar compromissen)
  4. de hand met iets lichten (=niet scherp opletten, het niet te streng nemen)
  5. de hand op iets leggen (=ergens aan kunnen komen)
  6. de haren uit het hoofd trekken (=enorm veel spijt hebben)
  7. de haring braadt hier niet (=het gaat niet zoals het zou moeten)
  8. de Hebreeërs bouwden het, maar de Egyptenaren hebben het. (Exodus 1:11-14) (=het vuile werk door anderen opknappen en het resultaat zelf pakken)
  9. de heler is net zo goed als de steler (=wie gestolen goed koopt is even slecht als de dief)
  10. de hete aardappel doorspelen (=iemand anders de vervelende klus laten opknappen)
  11. de hoofdvogel schieten (=een hoofdprijs winnen, maar vaak ironisch bedoeld. Letterlijk: de hoofdvogel is de hoofdprijs bij het vogelschieten)
  12. de huid van de beer niet verkopen voor hij geschoten is (=je moet niet al willen genieten van wat men nog niet verworven heeft)
  13. de jongste ezel moet het pak dragen (=de jongste moet de vervelende klusjes opknappen)
  14. de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
  15. de jure et de facto (=volgens het recht en de feiten) (Latijn)
  16. de kaart van het land kennen (=de omstandigheden kennen)
  17. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  18. de kam opzetten (=zich verweren, zich tonen)
  19. de kap maakt de monnik niet (=aan het uiterlijke kan men het innerlijke niet beoordelen)
  20. de kastanjes voor iemand uit het vuur halen (=voor iemand anders het gevaarlijke werk of een lastig klusje doen)
  21. de kat bij de melk zetten (=iemand in verleiding brengen)
  22. de kat bij het spek zetten (=iemand in verleiding brengen)
  23. de kat heeft het gedaan (=niemand is de schuldige)
  24. de kat in het donker knijpen (=kwaad doen waar niemand het ziet)
  25. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  26. de kat van de bakker heeft het gedaan (=niemand is de schuldige)
  27. de kerk in het midden laten (=bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden)
  28. de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
  29. de kip met gouden eieren slachten (=een iets met veel rendement wegdoen)
  30. de kleintjes vallen niet groot (=wordt gezegd als eerder kleine vruchten verkocht worden)
  31. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)
  32. de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
  33. de klok luiden maar niet schaften (=wel beloven maar niet doen)
  34. de koe is vergeten dat hij kalf geweest is. (=zeurende ouderen vergeten dat ze vroeger ook wild waren)
  35. de koe van de pastoor eet iedere dag mals gras (=wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven)
  36. de koekoek en de sijs hebben niet dezelfde wijs. (=iedereen is anders)
  37. de koorts/stuipen op het lijf jagen (=doen schrikken)
  38. de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
  39. de kraaien zullen het uitbrengen (=de waarheid zal aan het licht komen)
  40. de krant brengt de leugens in het land. (=niet alles wat de media schrijft klopt.)
  41. de kroon op het werk zetten (=het werk prachtig voltooien)
  42. de laatste hand aan iets leggen (=iets afmaken/voltooien)
  43. de laatste loodjes wegen het zwaarst (=het afwerken is vaak het lastigst)
  44. de lakense bril erbij opzetten (=bijzonder scherp toekijken)
  45. de liefde kan niet van één kant komen (=als je samen iets doet zal ieder moeten bijdragen)
  46. de lont in het kruit steken/werpen (=een uitbarsting veroorzaken)
  47. de lont in het kruit werpen (=mensen laten loskomen, opstoken)
  48. de maan met de handen willen grijpen (=het onmogelijke willen doen)
  49. de man wel, maar het paard niet (=niet helemaal eerlijk zijn)
  50. de manchetten aandoen (=boeien aandoen)

2778 betekenissen bevatten `et`

  1. dat geeft de burger moed (=dat doet goed)
  2. dat is van de baan (=dat gaat niet door)
  3. morgen brengen (=dat geloof je toch zelf niet! dat doe ik beslist niet!)
  4. het scheelde maar een haartje (=dat ging maar net goed)
  5. dat snijdt geen hout (=dat heeft er niets mee te maken; het bewijst niets)
  6. dat zijn aambeien met slagroom (=dat heeft niets met elkaar te maken)
  7. zo gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
  8. na mij de zondvloed (=dat is een probleem dat zich pas voordoet als ik er niet meer ben - het zal mijn tijd wel duren)
  9. dat is geen geld (=dat is erg goedkoop als je ziet wat je ervoor krijgt)
  10. dat moet je niet uitpoetsen/uitvlakken (=dat is ernstiger dan het lijkt)
  11. dat zet geen zoden aan de dijk (=dat is geen bijdrage van serieuze betekenis)
  12. dat is andere koek (=dat is heel iets anders)
  13. dat gaat je niet in de kouwe/koude kleren zitten (=dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring))
  14. dat zijn de Alfa en de Omega. (=dat is het begin en het einde.)
  15. dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
  16. dat is iemand met een gebruiksaanwijzing (=dat is iemand waarvan je weet hoe je met diegene om moet gaan)
  17. dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
  18. dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
  19. dat was op het nippertje (=dat is maar net gelukt)
  20. dat raak je aan de straatstenen niet kwijt (=dat is niet te verkopen)
  21. daar is geen oogje vet meer op (=dat is niet veel meer waard)
  22. dat kan ik wel in mijn holle kies stoppen (=dat is wel een heel klein beetje)
  23. iets op je lever hebben (=dat je nog iets wilt uiten, dat er iets is dat je heel erg dwars zit en dat gezegd moet worden)
  24. dat groeit uit het raam (=dat kan men niet geheim houden)
  25. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  26. dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
  27. dat komt als mosterd na de maaltijd (=dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft)
  28. een bodemloze put (=dat kost ontzettend veel geld)
  29. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  30. daar moet de schoorsteen van roken (=dat moet de inkomsten voortbrengen. Daar moeten we van bestaan)
  31. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  32. als je je pet ertegenaan gooit dan blijft hij hangen (=dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd)
  33. dat is zo breed als het lang is (=dat verandert niets aan de zaak)
  34. dat mag de duivel weten (=dat weet ik niet)
  35. dát doet de deur dicht (=dat wordt niet geaccepteerd)
  36. dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
  37. er zal geen haan naar kraaien (=dat zal niemand te weten komen)
  38. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  39. daar kan niets van inkomen (=dat zal niet lukken)
  40. daar kun je ketelaar van blijven (=dat zal niets opbrengen)
  41. dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
  42. dat houdt me op de been (=dat zorgt ervoor dat ik door kan blijven gaan; daardoor houd ik het vol)
  43. de natuur is sterker dan de leer (=datgene wat aangeleerd is wordt gauw vergeten)
  44. de kraan dichtdraaien (=de (financiële) hulp sterk verminderen of stopzetten)
  45. de boer op gaan (=de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen / verdwalen / de stad verlaten)
  46. uit het oog, uit het hart (=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is)
  47. de bal aan het rollen brengen (=de aanzet geven)
  48. de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
  49. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  50. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)

50 dialectgezegden bevatten `et`

  1. ët lank loëten hange (=veel geld uitgeven) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. et leig ophübbe mèt iemes (=iemand minachten) (Bilzers)
  3. ët lich aut hëbbe (=bekaf zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. ët lik oppët tipke van mën toeng (=ik weet het, maar ik kan er nu niet onmiddellijk op komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. et liste heugt et miste. (=wat recent gebeurd is, herinnert men zich het best.) (Tilburgs)
  6. et maog tich wol ès get baeter gon (=ik wens je veel beterschap) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. et melk nog wat noa (gezegd als een regenbui bijna voorbij is) (=Het druppelt nog wat na) (Epers)
  8. ët moet altijd van wiëskante koëme (=zonder wederzijdse instemming gaat niets lukken) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. et moete goej spraekers zin daaj zwijgers konne verbaetere (=spreken is zilver, zwijgen is goud) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. ët moette besniete (=het aangemeten krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. et nimei lang trèkke (=kort leven, lang dood) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. ët nog e tijdsje konne autzinge (=nog even kunnen volhouden) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. et oan zaënen tikker hemme (=een hartziekte hebben) (winksels)
  14. ët onwaert totte wérd vergeet (=het is zwaar aan 't onweren) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. ët op zë braud krijge (=van iets beschuldigd worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. èt ou kloek (=hou je goed) (Brakels)
  17. èt ou tote (=zwijg) (Zottegems)
  18. et past gelijk en tang oep e verreke; da vloekt bijieën (=niet mooi samengaan) (Diesters)
  19. ët piëd aater de kaar (ploeg) spanne (=iets totaal verkeerd aanpakken) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. ët plaetsje nie snappe (=niet weten waarover het gaat) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. ët raengert aa wijvër (=het regent dat het giet) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. ët raengert bliëskës (=het regent kleine luchtbellen op het water) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. ët raengert te meinës (=het regent dat het giet) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. ët raengert totttët zeek (=het regent hard) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. et reegelt aa vroulie (S*) (=het regent dat het giet) (Sintrùins)
  26. et reigent dat giet (=Het regent pijpestelen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  27. et reigert aa waaven (=het regent pijpenstelen) (Westels)
  28. ët reik haaj sterk noeë alkool (=je bent zat, geloof ik) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. et schilt mar un haonekulleke (=het scheelt bijna niets.) (Tilburgs)
  30. et schouw mar enen hòrpèèl of de penantie ha gezeete. (=het scheelde maar een haartje of de strafschop had erin gezeten.) (Tilburgs)
  31. ët sjaum steet ëm al op telippe (=hij is al erg kwaad...de schuim staat al op zijn lippen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. et sjünste moet nog koeëme (=ik moet je nog meer vertellen) (Bilzers)
  33. et sneut nie ècht, der valt mar en bietje griezel. (=het sneeuwt niet echt, er valt maar een beetje stofsneeuw.) (Tilburgs)
  34. ët spiël aon de gank zètte (=het spel zit op de wagen) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. et steet eschreven en edrukt, i-j mot krabben waor et jukt (=het staat geschreven en gedrukt, men moet krabben waar het jeukt) (Achterhoeks)
  36. ët stik zoe naa nie (=het komt zo nauw niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. et storremt pas, as de worrevels an de skaithoize draaie as molewuke. (=Stormt het?) (zaans)
  38. ët tipke van zën toeng nie lotte zien (=zich niet heel duidelijk uitlaten over iets) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. ët toppunt van dërf : ne plissen-agent tieëge zën been pisse', en vroeëge of ët werm ès (=het toppunt van durf : een politie-agent tegen zijn benen plassen en vragen of het warm is) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. ët toppunt van koeraasj : met zën lèste sente nog ne nauwe porteful kope (=het toppunt van optimisme : met je laatste geld een nieuwe portefeuille kopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. ët toppunt van vëtês : zoe rap sjeeë van zën tweide vroo, dat ze zën ieëste nog kan ènhaole (=toppunt van snelheid : je tweede echtgenote die de eerste nog bijbeent na de scheiding) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. et traut spaaje (=zijn hart luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. ët trèk haaj ferm (=je gulp staat nog open) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. ët trèk haaj nogal ës (=het tocht hier fel) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. èt trumptj (=kleine klok wordt geluid om aan te geven dat de mis over .... minuten gaat beginnen.) (Heels)
  46. et uusie bi-j et schuurtie laoten (=Niet overdrijven) (Giethoorns)
  47. ët vérke authange (=varkensmanieren hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. ët vèt èstër aof (=het beste is er vanaf) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. ët vries steen autte grond (=het is barkoud) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. ët vries tottët rammelt (=het vriest hard) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen