162 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `op de`
- tussen lepel en mond valt veel pap op de grond (=problemen komen vaak pas op het laatst)
- van de bok op de ezel gaan (=snel van onderwerp wisselen zonder rode draad)
- van de hak op de tak springen (=steeds weer van onderwerp wisselen en geen duidelijke rode draad in een verhaal hebben)
- van de os op de ezel springen (=steeds van onderwerp veranderen)
- verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is (=je moet niet geld uitgeven voordat je het hebt verdiend)
- voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten (=tegen minimale kosten maximaal voordeel verlangen)
- weer op de been zijn (=niet langer ziek zijn)
- wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
- wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten (=als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen (liefst zonder klagen))
- wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten (=wie een risico neemt, moet de gevolgen dragen)
- zwaar op de hand zijn (=zeer ernstig/zwaarmoedig van karakter zijn)
- zwaar op de maag liggen (=iets een moeilijk probleem vinden)
50 dialectgezegden bevatten `op de`
- de muur is bochtig (=er staat schimmel op de muur) (Sint-Niklaas)
- de natuur éster vër gezien te wiëne (=vrouwen letten op details, mannen op de taille) (Bilzers)
- de noagol op de kop sloan (=iemand die hetzelfde denkt / zegt) (Gents)
- de plis zaag tieëge de fitsër : kom tër ès aof, mennêke, dat ich tich trop zèt (=de politie-agent zei tegen de fietser (in overtreding) : kom eens van je fiets af, ik ga je op de bon zetten)) (Munsterbilzen - Minsters)
- de vinster waogelweid oëpezétte (=zijn kijk op de wereld verruimen) (Bilzers)
- de zukke op de hakn hebm hangn (=er slordig uit zien) (Rijssens)
- de zullezi'tters (=vrouwen / mannen die buiten op de vensterbank leunen) (Oudenhoofs)
- Dèè ès keploons hinne hiehë (=hij is dood en begraven (het oud kerkhof lag op de kapelanie in Genk)) (Genker)
- Dèè op het wèèr lèt èn op aaner mans hin wijver, dèè doehgt nie. (=Hij, die op het weer let en op de vrouw van een ander, deugt niet.) (Genker)
- den bos in zijn (=op de vlucht zijn) (Kaprijks)
- den duvel scheit altijd op de grote hoop (=die veel geld heeft, krijgt nog meer geld) (Hoogstraats)
- den duvel schit alt op de groetsten oûp (=het geld wil altijd bij dezelfde zijn) (Sint-Niklaas)
- Den hef roff'n op de kop. (=Die heeft korsten / schilfers op zijn hoofd.) (Aaltens)
- den hiemel opt'iëd (=de hemel op de aarde) (Bilzers)
- Den köj nit op de bokse trèèn (=Iemand die een te korte broek draagt) (Twents)
- Der kumt garre op de klos (=Er gaat iets gebeuren.) (Heezers)
- Det is auch mer aegerstetummer (=Heeft niks op de kous) (Weerts)
- Det is napjes op de vim. (=Dat stelt niets voor) (Venloos)
- di aug staut in ’t geskieë (=de haag staat op de scheidingslijn) (Meers)
- Di-j zeuktj 't vêt inne hóngsstâl (=Ze bezuinigt op de verkeerde manier) (Weerts)
- die binne op de centuh (=die zijn gierig) (Slands)
- Die e schuune kommekus op de kas (=Die heeft mooie borsten) (Clings)
- die ees alle vijf nie, die eé tur mor twee en nen bezekoek, die is nen toer te lank op de meulen blijven zitten (=die man is lichtjes mentaal gehandicapt) (Sint-Niklaas)
- Die ef een beste poele op de band . (=Die is in verwachting .) (Zwols)
- die ef meer vaarve op de snute as wi-j op de aachterdeure (=Wat overdreven opgemaakt) (Giethoorns)
- die gaodaart bij wiend mee (=wind mee voor iemand op de fiets met flaporen) (Oudenbosch)
- Die hed ut mos op de kop (=Een ouder persoon / bejaarde) (betuws)
- die is sukkuur (=die is stipt en zet de puntjes op de i) (Sint-Niklaas)
- Die komp van de school met ut zwerte hekku. (=Die zit op de tuchtschool.) (Arnhems)
- diejedde gij zo op z n peerd zitte (=die jaag je zo op stang / op de kast) (Oudenbosch)
- dien lip stoete (=op de koffie komen) (Mestreechs)
- Dij zok swieneringen aannemt mout zok gierend getroosten (=wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten) (Gronings)
- doa kènse op de nekse vot op noa Kevelaer (=(van) een bot mes) (Kessels)
- doë blif viël on de haan plekke (=niet alle schenkingen komen op de juiste plaats) (Bilzers)
- doe de dè op-t naojmesjien (=doe je dat op de naaimachine) (Tilburgs)
- doë kraajg ich de krêlkeszeek van (=een tandarts die op de zenuwen werkt) (Munsterbilzen - Minsters)
- doeg dich de plak um, der sjteit ein vies bies (=Sla je sjaal om, er staat een koude noord oosten wind
Straatnaam op de Bies) (Berg en Terblijts)
- doet gien malleure! (=haal je niks op de hals) (Heusdens)
- doewe zit ne piepel op de stinkers (=er zit een vlinder op de afrikaantjes) (Lummens)
- dreijende wink is stande waer (=als de wind op de dag vaak draait, dan blijft het meestal vast weer) (Sevenums)
- durre voor loepe (=op de scheiding van een perceel lopen) (Koersels)
- Döör kom ie nog met op de skans teregte. (=Daar kun je beter niet mee omgaan.) (Zwols)
- é ee te lange op de meulekes gezeet'n (=iemand die wartaal uitkraamt) (Lochristis)
- e gesneejen broeët van be tirken den bakker op daatmet (=een gesneden brood van bij Arthur De Bakker op de Houtmarkt) (Liedekerks)
- e wunt int gat van nuul (=hij woont op de buiten) (Poperings)
- een bazig iemand (=haor op de tand hebbe) (Dunges)
- een bordje (= baard) zetten (=al spelend met een stoppelbaard op de wang van een kind wrijven) (Sint-Niklaas)
- Een dufteg möltj’n op de latt’n krieg’n. (=Een stevig pak slaag krijgen.) (Aaltens)
- Een mäöltjen op de latt’n kriegen. (=Een pak slaag krijgen.) (Achterhoeks)
- ei é mè geplakt (=hij is niet op de afspraak gekomen) (Sint-Niklaas)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen