Spreekwoorden met `of`

Zoek


197 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `of`

  1. niet van vandaag of gisteren (=niet dom)
  2. niet wel bij het hoofd (=gek)
  3. of je worst lust! (=antwoord als iemand `Wat?!` zegt)
  4. of men geen tien kan tellen (=zich onnozel houdend)
  5. of men van de kat of de kater gebeten wordt (=het maakt geen verschil)
  6. ogen in je achterhoofd hebben (=zeer alert en waakzaam zijn.)
  7. onder de pantoffel zitten (=thuis niets te vertellen hebben)
  8. Oost-Indisch doof zijn (=doen alsof er niets gehoord wordt)
  9. op de bonnefooi/bof (=op goed geluk)
  10. op de koffie komen (=zonder afspraak ergens heen gaan)
  11. op de pof komen (=iets kopen zonder direct te betalen)
  12. op een schoen en een slof aankomen (=niets hebben en ergens komen)
  13. op een volle buik staat een vrolijk hoofd. (=een volle buik brengt een blij en tevreden humeur.)
  14. op je hoede (of qui-vive) zijn (=voorzichtig zijn omdat het niet helemaal vertrouwd wordt)
  15. over het hoofd groeien (=niet meer onder controle te houden)
  16. over het hoofd zien (=vergeten, niet opmerken)
  17. ratione officii (=ambtshalve) (Latijn)
  18. schreeuwen of men levend gevild wordt (=heel hard schreeuwen)
  19. scoren alsof het warme broodjes zijn (=scoren alsof het helemaal niets is)
  20. spijt hebben als haren op zijn hoofd (=erg veel spijt hebben)
  21. te veel vuur in een stoof doet ze branden (=te veel is schadelijk)
  22. twee hoofden onder een kaproen (=ze werken samen, ze denken er hetzelfde over)
  23. twee hoofden onder een kaproen zijn (=het altijd met elkaar eens zijn)
  24. uit zijn slof schieten (=kwaad uitvallen, boos worden)
  25. van bruiloft komt bruiloft. (=op bruiloften worden vaak nieuwe relaties gevormd)
  26. van voren niet weten of men van achteren leeft (=erg dom zijn / erg ziek zijn)
  27. veel stof doen opwaaien (=iets heeft grote invloed op wat er leeft bij mensen)
  28. voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
  29. voor iemand of iets zijn petje afnemen (=ergens respect voor hebben)
  30. vurige kolen op iemands hoofd stapelen (=iemand een groot schuldgevoel geven door hem onverdiende lof of vriendelijkheid te geven.)
  31. vurige kool op iemands hoofd stapelen (=iets goeds doen voor een vijandig persoon)
  32. wat baten kaars of bril, als de uil niet zien en wil. (=gezegd als een koppig iemand advies of hulp negeert)
  33. weer of geen weer (=hoe het weer ook is, het gaat door)
  34. wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen (=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
  35. wie het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben (=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen)
  36. wie zijn klomp breekt, schiet gemakkelijk uit zijn slof (=als je wordt teleurgesteld, kun je gemakkelijk boos worden)
  37. ziek of ziekenhuis? (=eind aan discussie maken)
  38. ziende blind en horende doof zijn (=slechte dingen niet willen zien en horen)
  39. zijn hoed zit altijd op zijn hoofd (=hij groet nooit iemand)
  40. zitten alsof men een luis in zijn oor heeft (=alsof hij door zijn geweten beschuldigd wordt)
  41. zo doof als een kanon (=stokdoof)
  42. zo doof als een kwartel (=stokdoof)
  43. zo helder als koffiedik (=niet helder, niet duidelijk)
  44. zo vader, zo zoon (of: Zo moeder, zo dochter) (=kinderen erven de eigenschappen van hun ouders)
  45. zonder blikken of blozen (=onbeschaamd, zonder zich iets van anderen aan te trekken)
  46. zonder slag of stoot (=zonder het minste probleem)
  47. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)

471 betekenissen bevatten `of`

  1. je pen in gal en alsem dopen (=erg negatief of kwetsend schrijven)
  2. je pen in alsem dopen (=erg negatief of kwetsend schrijven)
  3. iemand de hielen likken (=erg onderdanig of nederig tegen iemand doen)
  4. door de ziel gaan (=erg pijnlijk of verdrietig zijn)
  5. in zijn sas zijn (=erg tevreden met iets zijn of plezier met iets hebben)
  6. je ogen uitkijken (=erg verbaasd of nieuwsgierig staan kijken)
  7. de wijsheid in pacht hebben (=erg verstandig zijn of althans doen alsof)
  8. ergens als kind in huis zijn (=ergens bekend of goed behandeld worden)
  9. de nacht brengt raad. (=ergens een nachtje over slapen leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  10. genade vinden (=ergens geen straf voor krijgen of iets niet toegerekend worden)
  11. een vreemdeling in Jeruzalem zijn (=ergens niet bekend zijn met de gang van zaken of zich ergens niet thuis voelen)
  12. iets niet over zijn hart kunnen krijgen (=ergens niet toe kunnen komen of ergens op gesteld zijn)
  13. er is geen zalf aan te strijken (=ergens niets aan kunnen doen of geen enkel zinvol advies mogelijk voor iemand)
  14. niet op mijn weg liggen (=ergens niets mee te maken hebben of niet mee willen bemoeien)
  15. iets uit de eerste hand hebben (=ergens zelf bij zijn geweest of hebben gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt)
  16. met hetzelfde sop overgoten (=even goed of slecht)
  17. onder zeil gaan (=gaan rusten of slapen, vertrekken of weggaan)
  18. tijd brengt raad. (=geduldig zijn leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  19. kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
  20. iets aan je laars lappen (=geen notitie nemen van regels, wet of voorschriften)
  21. je kruit droog houden (=geen onnodige acties ondernemen of energie verspillen.)
  22. pas op de plaats maken (=geen voortgang maken. Geen groei of ontwikkeling doormaken)
  23. in koelen bloede iets doen (=geheel kalm en rustig iets doen, alsof er niets aan de hand is)
  24. rozen (paarlen) voor de zwijnen werpen (=geld of moeite verspillen aan iets nutteloos)
  25. hete bliksem (=gestoofde aardappels met appel)
  26. ter ziele zijn / ter ziele gaan (=gestorven zijn of sterven, ook figuurlijk: iets dat niet meer bestaat of actief is)
  27. wat baten kaars of bril, als de uil niet zien en wil. (=gezegd als een koppig iemand advies of hulp negeert)
  28. van de houvast zijn (=gierig of mager zijn)
  29. je kaken roeren. (=goed eten of praten.)
  30. je zegel aan iets hechten (=goedkeuring of toestemming ergens aan geven)
  31. aardewerk is geen paardenwerk. (=graven of in aarde werken is een vermoeiende bezigheid)
  32. op het procrustesbed leggen (=grofweg inkorten)
  33. in de knoei zitten (=grote moeilijkheden of zorgen hebben)
  34. dood en verderf zaaien (=grote schade of vernietiging veroorzaken.)
  35. een Homerisch gelach (=harde en gemene lach om het ongeluk, de mislukking of de handicap van tegenstrevers.)
  36. zwijgen als het graf (=helemaal niets zeggen en/of totaal niets over iets vertellen)
  37. het oude liedje (=het al zo vaak gebeurde of gezegde)
  38. de rijpste pruimen zijn geschud (=het belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald)
  39. het gaat van sassenbloed (=het gaat met grote opofferingen gepaard)
  40. het is geen roofgoed (=het heeft veel geld (of moeite) gekost)
  41. beter hard geblazen dan de mond gebrand (=het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid iets fout gaat)
  42. als het geen broertje is dan is het een zusje. (=het is één of het ander)
  43. het is galgen of burgemeesteren. (=het is goed of fout, er is geen tussenweg)
  44. niet meer van vandaag (=het is ouderwets of niet meer acceptabel)
  45. `t Is gelijk of men van/door de kat of de kater/hond gebeten wordt (=het maakt niet uit hoe of waardoor je benadeeld bent geweest)
  46. struisvogelpolitiek (=het negeren of ontkennen van een probleem in de hoop dat het vanzelf verdwijnt.)
  47. door de zure appel (heen)bijten (=het onaangename doen of over zich heen laten gaan)
  48. hoofd van jut (=het slachtoffer)
  49. de sigaar zijn (=het slachtoffer zijn / de doodstraf krijgen (een sigaar wordt `onthoofd` voor gebruik))
  50. de kop van jut (=het slachtoffer, het zwarte schaap)

50 dialectgezegden bevatten `of`

  1. aura's of jonger'n (=kiezen of delen) (Meers)
  2. azzuë een oenjer (=een dom meisje of vrouw) (Meers)
  3. baa of mèrge (=straks of morgen) (Bilzers)
  4. Bejje mat de fiets of bejje lòpes? (=Ben je met de fiets of lopend?) (Dordts)
  5. Ben je besodemietu(r)t / besansodemieterd of zo, gèk? Ben je Belaaitafelt ? (=ben Je gek geworden) (Utrechts)
  6. bèste doof of zau (=hoor je niet goed) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. Betoal'n mee gesloot'n buzz'n (=Ruilen met goederen of arbeid) (Harelbeeks)
  8. betre jine veugle in d'an of tiene in de luh (=beter één vogel in de hand dan tien in de lucht) (Harelbeeks)
  9. Bi-j de deure lopen (=Werkeloos zijn of herstellende van een ziekte) (Giethoorns)
  10. Bi'j gek of wi'j 't worden (=Ben je gek) (Giethoorns)
  11. bij de één moe je betoal'n, de aaner cent'n geev'm (=uit de lengte of uit de breedte, betalen moet je toch) (Westerkwartiers)
  12. binne we lyke oud? of 'hewwe wij samen op skoal seten'? (=zijn we even oud? (tegen kinderen die niet met twee woorden spreken) ) (Leewarders)
  13. Blauw witte nar (=Fan of speler van Quick Boys) (Katwijks)
  14. Blief met de klamotten d’r af , of ik krieg ow be’j de klammieten. (=Blijf met de vingers er vanaf anders pak ik jou) (achterhoeks)
  15. blief met dien poten van mien poedie of (=blijf met je handen van me vrouwtje af) (Gronings)
  16. bloem'n op zèn bieënen èmmen (=bloemen op de benen hebben - de benen zijn rood geblakerd van bij de stoof te zitten of rood van de kou) (Meers)
  17. bluuf tur of mie je fikkn (=afbijven) (Zeeuws)
  18. boenk erop (erin), vlam dedoin (dedans fr) (=recht in de roos of iets dergerlijks) (tervurens)
  19. Braaf zieë andesj plek ich dich ater 't behang. (WT) (=Lief zijn of anders plak ik je achter het behang) (Mechels (NL))
  20. breugie of brukkie eetn (=broodje eten) (Oldebroeks)
  21. Buite gij, ge betoul gin huisuur. (=Een luide boer of scheet laten) (Bevers)
  22. buug'n of barst'n (=met alle middelen zijn zin doorzetten) (Westerkwartiers)
  23. Buurmans goed is maar íén keer te koop. (=Nu of nooit!) (zaans)
  24. Bwat in de vwat (=Feestje bouwen in de auto tijdens heen- en / of terugweg) (Hals)
  25. d'r is gien pot zo scheef, of d'r paast wel 'n deksel op (=voor elk mens bestaat er een passende partner) (Westerkwartiers)
  26. d'r neet nao taale (=er niet op in gaan, of er niet om vragen) (Weerts)
  27. d' r is gen begién te begesselen of ze zien urbié (=er als de kippen bij zijn) (Budels)
  28. Da Dang dier Mjir of Min Klwutten Ut (=het is tijd dat het gedaan is) (Kortrijks)
  29. da ei ginne noam (S*) of nè te geluuëve (S*) (=het is niet te geloven) (Sintrùins)
  30. da komp nie zo krek of dat stek niet zo nauw (=dat komt niet zo precies) (Drents)
  31. Da siede vanie (mannelek) of Gauëi etntj goedop (vravelek) (='iets' wat we niet willen doen) (Liedekerks)
  32. da vramengs is een echte schetteras (=als die vrouw praat of lacht hoort men haar van ver) (Sint-Niklaas)
  33. da zal nie lang daoke (=dat gaat niet lang bestaan of overleven) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. da's broerke of zuske (=dat is precies hetzelfde) (Westerkwartiers)
  35. da's giene spek veur aâ bek (=dat is te fijn, of te duur ...enz. voor U) (Marks)
  36. daaj ès vër tërdievel nog nie bang (=ze heeft van niets of niemand schrik) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. daaj hèt niks um of aon (=zij is haveloos gekleed) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. Daar heb je oud 99 weer of gewoon: oud99 (=daar heb je die Bemoeizuchtige v / m weer.) (Utrechts)
  39. Daar hij-je/hejje ze / Daar heppie ze/ daar zijn zu / o nee he? (laatste bij ongewenst bezoek) / Zandzakkuh voor de deur ! (=Daar heb je ze / hen ! (positief of negatief)) (Utrechts)
  40. Daar klapt toch echt m'n mossel van dicht (=Daar word ik niet echt warm of koud van..) (Brabants )
  41. dae és èn de grutte of adderdoem van (=hij is zo groot of oud als) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. Daë ès giêne schaain of apparrènse van. (=Daar is hoegenaamd geen sprake van.) (Merchtems)
  43. dae haet aug eine sjlaag van de meule gekrege (=Iemand die gek is of doet) (Swalmens)
  44. dae haet ein brei sjei (=hij is kaal of kalend) (Heitsers)
  45. dae kiektj of d’r haver mót pikke oet ein spakan (=hij heeft een bleek, mager gezicht (spakan = kan met enge hals om gist te bakken, daar krijg je niet gemakkelijk wat uit gehaald)) (Heitsers)
  46. dae kint god noch gebod (=hij stoort zich aan niets of niemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. dae kriegtj de begaoving (=hij heeft de kolder in de kop; gek en/of uitgelaten gedragen; stuiptrekkingen of koortsstuipen krijgen) (Heitsers)
  48. Dae neet staeltj of örftj, môt wêrke totte störftj (=een eerlijk mens moet werken tot zijn dood) (Weerts)
  49. Dae wèt van gein oer of tied. (=Hij let nooit op de tijd.) (Roermonds)
  50. dae wieët vanvieër nie of ter aater ook laef (=die profiteert niet van het leven) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen