Spreekwoorden met `uit`

Zoek


326 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `uit`

  1. een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)
  2. een rad uit de wagen. (=een flinke tegenvaller)
  3. een rib(be) uit iemands lijf (=een grote uitgave)
  4. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  5. een sigaar uit eigen doos presenteren (=iemand iets aanbieden dat in feite door de ontvanger zelf is betaald)
  6. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  7. een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
  8. een van de vijf is uit kuieren (=hij is niet goed wijs)
  9. een veeg uit de pan krijgen (=een klap incasseren / op zijn donder krijgen / een standje krijgen)
  10. een visje uitgooien (=proberen of ergens belangstelling voor bestaat)
  11. er de angel uittrekken (=ervoor zorgen dat iets minder gevaarlijk wordt door het meest gevaarlijke deel onschadelijk te maken; iets minder pijnlijk maken)
  12. er een slaatje uit slaan (=er een voordeeltje uit halen)
  13. er geen fluit van begrijpen (=iets niet begrijpen)
  14. er haring of kuit van willen hebben (=precies willen weten hoe het in elkaar steekt)
  15. er naar kunnen fluiten (=het niet krijgen)
  16. er naar uitkijken als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje (=iets vol verwachting tegemoet zien)
  17. er niet over uit kunnen (=er niet over kunnen zwijgen, er zwaar door getroffen zijn)
  18. er uitzien als de dood van Ieper (=er slecht uitzien)
  19. er uitzien als een parnas (=er goed uitzien)
  20. er uitzien als melk en bloed (=er gezond uitzien)
  21. eruit komen (=een oplossing vinden)
  22. eruit zien als de dood van ieperen (=er bijzonder slecht uitzien)
  23. eruit zien of men een paal ingeslikt heeft (=er erg stijf, harkerig uitzien)
  24. eruit zien om door een ringetje te halen (=er keurig uitzien)
  25. eten uit de korf zonder zorg (=geen zorgen meer hebben over zijn levensonderhoud)
  26. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
  27. geen haring zo mager of men braadt er vet uit. (=zelfs uit iets kleins of ogenschijnlijk onbelangrijks valt wel iets waardevols te halen.)
  28. geld uit iets slaan (=ergens geld aan verdienen)
  29. getelde schapen lopen het hok uit. (=exact alles van tevoren weten)
  30. gezien worden als een rotte appel/kool bij een fruitvrouw/groenvrouw (=er niet erg welkom zijn)
  31. goed uit de verf komen (=beter tot uiting komen of succesvoller zijn dan verwacht.)
  32. haring of kuit ergens van willen hebben (=hij wil iets zeker weten of uitgezocht zien)
  33. het buskruit niet uitgevonden hebben (=niet erg slim zijn)
  34. het de keel uithangen (=ergens genoeg van hebben)
  35. het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
  36. het ene oor in en het andere weer uit. (=wel horen maar niet luisteren)
  37. het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
  38. het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
  39. het harde woord moet eruit (=het onaangename moet gezegd worden)
  40. het hoge woord is er uit (=het onaangename is gezegd)
  41. het is goed riemen snijden uit andermans leer (=met andermans eigendom kan men gemakkelijk kwistig omgaan)
  42. het komt uit zijn koker (=hij is degene die het heeft bedacht)
  43. het kruit niet uitgevonden hebben (=niet bijster slim zijn)
  44. het liedje is uitgezongen (=het is afgelopen)
  45. het loopt de spuigaten uit. (=het is te veel geworden)
  46. het moet uit de lengte of uit de breedte komen (=het moet hoe dan ook uitgespaard worden)
  47. het onderste uit de kan willen (=het uiterste willen)
  48. het sluit als een bus (=de beredenering klopt)
  49. het uitmaken (=een relatie beëindigen)
  50. het uitproesten (=in een plotse lachbui schieten)

394 betekenissen bevatten `uit`

  1. eruit zien om door een ringetje te halen (=er keurig uitzien)
  2. geen plaatje maken (=er niet geweldig uitzien)
  3. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
  4. er koksgast van blijven (=er niets van krijgen , er geen vooruitgang mee maken)
  5. aardappelbloed hebben (=er ongezond uitzien)
  6. je in allerlei bochten wringen (=er op alle mogelijke wijzen proberen onderuit te geraken)
  7. er uitzien als de dood van Ieper (=er slecht uitzien)
  8. er een melkkoetje aan hebben (=er veel voordeel uit kunnen halen)
  9. alle wegen leiden naar Rome (=er zijn veel manieren om je doel te bereiken / de uitkomst is altijd hetzelfde)
  10. vuur en vlam spuwen (=erg hevig uitvaren)
  11. met Noach in de ark geweest zijn (=erg oud(erwets) en uit de mode zijn)
  12. iets ertegenaan gooien (=ergens geld aan uitgeven)
  13. iets aan banden leggen (=ervoor zorgen dat iets zich niet verder kan uitbreiden)
  14. een luchtje happen (=even buiten gaan wandelen)
  15. een luchtje scheppen (=even buiten gaan wandelen)
  16. een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets (=feministische uitspraak)
  17. de huid vol schelden (=flink uitschelden)
  18. beurs op de knip / Hand op de knip (=geen geld (meer) uitgeven)
  19. met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
  20. het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
  21. als een muis in de val zitten (=geen uitweg meer hebben)
  22. altijd de oude knecht blijven (=geen vorderingen maken (ook geen achteruitgang))
  23. arbeider in de wijngaard des heren (=geestelijk beroep (priester,dominee) uitoefenend)
  24. met tak en wortel uitroeien (=geheel uitroeien)
  25. een gat in zijn hand hebben (=geld te gemakkelijk uitgeven)
  26. de lade lichten (=geld uit de lade halen)
  27. een gek en zijn geld blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  28. het is licht dansen op andermans vloer. (=geld van anderen uitgeven is makkelijk.)
  29. geld over de balk gooien (of smijten) (=geld verspillen, zonder nadenken uitgeven)
  30. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
  31. zo glad als een aal (=geslepen, uitgekookt, iemand die zich overal uitpraat)
  32. Hollands welvaren (=gezegd van een zeer gezond uitziend persoon)
  33. het grondsop is voor de goddelozen (=gezegd van iemand die het laatste restje uitdrinkt)
  34. een tong als een scheermes (=gezegd van iemand die venijnig uithaalt met woorden)
  35. in de kleinste potjes zit de beste pommade/zalf (=gezegd van uitzonderlijk kleine personen)
  36. een gladde tong hebben (=goed kunnen praten, het goed kunnen uitleggen)
  37. uit de doppen kijken (=goed uitkijken)
  38. geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)
  39. het beste paard van stal wordt overgeslagen (=grappige uitspraak wanneer iemand overgeslagen wordt)
  40. op je duimpje kennen (=heel goed kennen, van buiten weten)
  41. op de letter (=heel nauwkeurig uitgesproken)
  42. de fiolen van zijn toorn uitstorten (=heftig uitvaren)
  43. averechts uitpakken (=helemaal verkeerd aflopen. Tegengesteld uitpakken)
  44. het houdt geen rooi (=het gaat de perken te buiten)
  45. er zit geen schot in de zaak (=het gaat niet vooruit)
  46. het glaasje op zijn kant zetten (=het glas uitdrinken)
  47. het is bij de konijnen af (=het is buitengewoon erg)
  48. makkelijker gezegd dan gedaan (=het is eenvoudiger om iets te zeggen dan om het ook daadwerkelijk uit te voeren)
  49. het is volle bak (=het is helemaal uitverkocht; er zijn heel veel mensen)
  50. zo gaan er geen twaalf in een dozijn (=het is iets buitengewoons)

50 dialectgezegden bevatten `uit`

  1. As d'r nen Mona Lisa op de baank (e) zit kriegie nen kearl 't hoes nich oet.* (=Als er een Mona Lisa op de bank zit krijg je de man de deur niet uit) (Twents)
  2. As de liefde din és, zieste de faute heil graut (=als het uit is....) (Bilzers)
  3. As ge nou oe-en bèk nie houdt, dan sloa ik daluk al oe krulle uit oe hoar (=Moeder wil jengelend kind stil krijgen) (Bosch)
  4. As je niet maok dat je wegkompt/ Onder m'n ogen uit (stuk verdriet).. etc (=Onder m'n ogen uit / Ben je wel normaal / Ga weg:) (Utrechts)
  5. As je niet maok datje onder me oge uit komp/ as je niet maak dat je wegkomp (=Ga a.u.b. weg, ik word moe van je) (Utrechts)
  6. as je rekene op roze, draait 't in de regel uit op peerdebloeme (=Hou rekening met eventuele tegenvallers..) (Westfries)
  7. as oewe kop op un vaarke ston zouwe ze ze-gge datt beesje ziek waar (=jij ziet er niet uit) (Oudenbosch)
  8. As sweenters de wiend uut Pruuse kumt dan gút 't vrieze (=Als 's winters de wind uit het oosten komt dan krijgen we vorst.) (Wells)
  9. as te kat van haus ès, ès doeë nog altijd de poes van de geboeëre (=met het JUISTE been uit 't VERKEERDE bed stappen) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. as we / ammen uit 'n tèed zèen (=als we dood zijn) (Wichels)
  11. asjte kè voglen, kantj uk vlieg'n (=jongegetrouwde werd uit raam tweede verdieping gegooid onder de wetenschap:) (Meers)
  12. astablieft: sech, astablieft é (=zeg, laat het uit he) (Lebbeeks)
  13. aste niks baetër wiës te vërtëlle, zwigste baetër (=je kan beter zwijgen dan onzin uit te kramen) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. aste toeres niks te doen hübs, kommet dan haaj ook nie doen (=blijf onder mijn ogen uit als je zit te niksen) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. astie huilt, huilt-ie uit een oog (=gierig) (Rotterdams)
  16. atter dërde zooter ze moeder ooch verkoope (=hij is alleen uit op winst) (Bilzers)
  17. aun drappoo angd' uit (=je hemd hangt uit je broek / rok) (Wichels)
  18. aunbiddink: In gediereg aunbiddink zitt'n (=Domweg voor zich uit staren) (Lebbeeks)
  19. aut men eege (=uit mijn eigen beweging) (Bilzers)
  20. aut ze daoglëkse bedoeneng (=uit zijn gewoon ritme) (Bilzers)
  21. aut zë kot koeëmë (=uit de hoek komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. aut zen eege (=uit zijn eigen beweging) (Bilzers)
  23. aut zen koej haole (=uit zijn hol lokken) (Bilzers)
  24. aut zën koetër kieke (=uit zijn ogen kijken, opletten) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. autheise (=iemand uit zijn hol halen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. Bein make (=Hard weglopen uit angst) (Venloos)
  27. bekiek 't ow maor (=zoek het uit) (Achterhoeks)
  28. belste mich aste boëve bès (=blijf uit je neus!) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. Ben geen mof (=Werk uit je handen laten nemen, laten overnemen) (Rotterdams)
  30. bende gai an ut pesjonkele (=vaak in en uit lopen) (Helmonds)
  31. bendoe knikkers aonut telle? (=doe je handen uit je zakken) (Oudenbosch)
  32. bèste ze sjiethaajf ont têlle (=handen uit je zakken!) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. bi j wigestierd (=de kerk is vroeg uit) (Zeeuws)
  34. bij de één moe je betoal'n, de aaner cent'n geev'm (=uit de lengte of uit de breedte, betalen moet je toch) (Westerkwartiers)
  35. bijut kruske weglope (=te vroeg uit de mis weggaan) (Oudenbosch)
  36. blief mer uut zien klauwe (=blijf uit zijn buurt) (Opglabbeeks)
  37. blisse mé waoter ôt de pitte van Rimst (=blussen met water uit de putten van Rumst) (Booms)
  38. boët'n: Van boët'n kénn'n (=uit het hoofd kennen) (Lebbeeks)
  39. braand dien vingers d'r moar niet aan (=kijk uit wat je doet) (Westerkwartiers)
  40. braekmech de bek nie oëpe (=daag me niet te veel uit) (Bilzers)
  41. d'es uit'n tèed van de Romèen'n (=dat is heel oud / uit de tijd van de Romeinen) (Wichels)
  42. d'n die ziet druit alsof ze in d'r nest zaikt (=zij ziet er onhygiënisch uit) (Hendrik-Ido-Ambachts)
  43. d'oeve lig hlad uut de klemiet'n (=de hoeve ligt helemaal uit de buurt) (Zeeuws)
  44. d'r good met vot komm'n (=er goed uit springen) (Twents)
  45. d'r nie oan / over uit kunn'n (=het niet begrijpen) (Wichels)
  46. d'r tössenoet pisse (=op slinkse wijze uit de voeten maken) (Weerts)
  47. D’r uut! (=Jij komt uit Nijmegen, toch) (Arnhems)
  48. da breng z ne prijs wel op (=daar kom je aan uit) (Oudenbosch)
  49. da deert nie (=dat maakt niet uit) (Vechtdals)
  50. da des stijf bij 't aar etrokn zulle! (=dat is ferm overdreven hoor, uit zijn context gerukt) (Waregems)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen