Spreekwoorden met `geven`

Zoek


67 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `geven`

  1. iemand zijn vet geven (=iemand flink de waarheid zeggen)
  2. iets een vernisje geven (=iets opkalefateren)
  3. in het licht geven (=uitgeven - publiceren)
  4. je moet een gegeven paard niet in de mond kijken (=je moet niet te kritisch zijn over cadeaus, of koopjes)
  5. je ogen de kost geven (=alles goed in zich opnemen)
  6. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  7. je zult ze maar de kost moeten geven (=het zijn er veel (mensen))
  8. kijk een gegeven paard niet in de bek (=je mag niet klagen over de kwaliteit van iets dat men gratis krijgt)
  9. men zou hem een aalmoes geven (=hij ziet er armoedig uit)
  10. niet thuis geven (=het verwachtingspatroon niet kunnen nakomen)
  11. opzitten en pootjes geven (=zich onderwerpen aan een verplicht gesprek)
  12. te kennen geven (=laten verstaan)
  13. tegenspel bieden/geven (=tegenstand bieden)
  14. tekst en uitleg geven (=verantwoording afleggen)
  15. veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven (=veel mensen zijn al blij met een belofte en geloven alles)
  16. vol gas geven (=het zo snel mogelijk doen verlopen)
  17. zoveel geven om iets als een boer om een kers (=er totaal niets om geven)

137 betekenissen bevatten `geven`

  1. geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt (=gelukkig leven met de gegeven mogelijkheden/beperkingen)
  2. je zegel aan iets hechten (=goedkeuring of toestemming ergens aan geven)
  3. iemand uit de loog borstelen (=hem nieuwe kleren geven)
  4. je laten kennen (=het (al te vroeg) opgeven)
  5. je laten kisten (=het (al te vroeg) opgeven)
  6. het antwoord schuldig blijven (=het antwoord niet kunnen geven)
  7. huilen met de wolven in het bos (=het er niet mee eens zijn maar wel de baas gelijk geven en bevestigen)
  8. je huid duur verkopen (=het niet gemakkelijk opgeven)
  9. je niet laten kennen (=het niet te vlug opgeven)
  10. de kolf naar de bal werpen (=het opgeven)
  11. de vlag strijken (=het opgeven)
  12. je hoofd in de schoot leggen (=het opgeven)
  13. het zeil strijken (=het opgeven / flauw vallen / van iemand verliezen)
  14. je vel duur verkopen (=het slechts onder de grootste druk opgeven)
  15. iemand op zijn wenken bedienen (=iemand altijd en onmiddellijk geven waar hij om vraagt)
  16. iemand iets in de mond geven (=iemand de mening van een ander laten geven in plaats van de eigen mening)
  17. iemand de genadeslag geven (=iemand die al in grote moeilijkheden zit nog een probleem erbij geven zodat diegene het niet meer aan kan)
  18. wie het breed heeft laat het breed hangen (=iemand die veel geld heeft kan veel geld uitgeven)
  19. iemand de handen zalven (=iemand een geschenk geven in de hoop een gunst te bekomen)
  20. vurige kolen op iemands hoofd stapelen (=iemand een groot schuldgevoel geven door hem onverdiende lof of vriendelijkheid te geven.)
  21. iemand een hengst verkopen. (=iemand een harde klap geven)
  22. iemand een bokking geven (=iemand een standje geven)
  23. iemand iets aan de hand doen (=iemand een suggestie geven)
  24. iemand op het verkeerde been zetten (=iemand ergens een verkeerde indruk van geven, waardoor hij of zij iets gaat denken wat helemaal niet klopt)
  25. iemands handen zalven (=iemand iets geven in de hoop een gunst te verkrijgen)
  26. iemand de ogen openen (=iemand inzicht geven in iets wat diegene nog niet doorhad)
  27. iemand kort houden (=iemand niet veel bewegingsvrijheid geven (fig.))
  28. iemand in het zonnetje zetten (=iemand op positieve wijze aandacht geven, iemand eer bewijzen)
  29. iemand tekort doen (=iemand te weinig geven of begrijpen)
  30. de hond de jas voorhouden (=iemand valse hoop geven op iets dat hij graag wil hebben)
  31. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  32. iemand uit kuieren sturen (=iemand wandelen sturen - niet geven wat hij verlangt)
  33. de bijl naar de steel werpen (=iets geheel opgeven)
  34. een koekje van eigen deeg (=iets geven (of krijgen) wat oorspronkelijk bedacht is door degene die het krijgt (of geeft))
  35. baat het niet, schaadt het niet (=iets kan helpen, maar als het niet helpt zal het geen problemen geven)
  36. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  37. iets van de hand doen (=iets weggeven of verkopen)
  38. over iemand een boekje opendoen (=informatie over iemand geven, waarvan diegene niet wil dat het bekend wordt)
  39. wie pleit om een paard, behoudt de staart. (=je kunt beter wat toegeven, dan het tot een duur en langslepende kwestie te laten komen)
  40. verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is (=je moet niet geld uitgeven voordat je het hebt verdiend)
  41. je op de vlakte houden (=je niet te veel met de zaak bemoeien, geen duidelijk oordeel geven)
  42. een knuppel in het honderd gooien (=kritiek geven zonder namen te noemen)
  43. het roer in handen hebben (=leiding geven en door moeilijke tijden heen komen)
  44. zo de abt, zo de monniken (=medewerkers gedragen zich net zoals hun leidinggevende)
  45. zo de heer, zo de knecht (=medewerkers gedragen zich net zoals hun leidinggevende)
  46. je licht niet onder de korenmaat zetten (=meespreken, je mening geven en laten merken dat je er iets van weet)
  47. je in de kaart laten kijken (=meestal onopzettelijk een ander inzicht geven in je bedoelingen)
  48. overstag gaan (=na aandringen/lang er mee wachten toegeven)
  49. iemand te woord staan (=naar iemand luisteren en uitleg geven)
  50. iemand gehoor geven (=naar iemand luisteren, gevolg geven aan zijn vraag)

50 dialectgezegden bevatten `geven`

  1. de haande doew (=de hand geven) (Vechtdals)
  2. De kat op ut spek biene (=Iemand de gelegenheid geven) (Gastels)
  3. de lâmp aanne klok hânge (=zijn mening geven) (Weerts)
  4. de liefde ken niet van één kaant komm' n (=men moet geven en nemen) (Westerkwartiers)
  5. De mèm geeve (=De borst geven) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  6. de moes nie op ielke slek zaat wille lègge (=je moet niet overal commentaar op geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. de moes zën eege nie autdoen vurdaste noë bèd gees (=het is gevaarlijk veel weg te geven voordat je doodgaat) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. de mossët wol op iemëd staeke (=je moet wel iemand de schuld geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de schuld bij 'n aaner ien 'e schoen'n schuuv'm (=iemand anders de schuld geven) (Westerkwartiers)
  10. De vijf geboden op ui koake geven (=Een kaakslag geven) (Aspers)
  11. de vingers jeuk'n mij (=ik zou hem zo graag een pak slaag geven) (Westerkwartiers)
  12. De worm zaegenen (=Standje geven) (Venloos)
  13. de zoos him e knepke gaeve (=je zou hem willen doen ophouden met dat onnozel gedoe door hem 5 cent te geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Der een kartetch op geven (=Er een lap op geven) (Moorsel)
  15. der ne skip in geven (=een benaderende oplossing geven) (Meers)
  16. die is te leluk om vreten te geven mee nen riek (=dat is geen knappe ...) (Graauws)
  17. die motte nie de lengte geve (=die moet je niet de kans geven) (Oudenbosch)
  18. doavui zaa 'k mai bloot gat loate zee (=om aan te geven dat men iets bepaalds graag eet) (Leefdaals)
  19. door de houte meule laote (=een aframmeling geven) (Geuls)
  20. é djok geven (=duwen) (West-vlaams)
  21. e keunebille geevn (=een stoot tegen de dijen geven) (Veurns)
  22. è keunebille geven (=met zijn knie een stoot in het bovenbeen geven) (Veurns)
  23. ë pollëke of 'n hendsje gaeve (='n handje geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. e schingeling geven (=schudden) (Veurns)
  25. e sërmaun gaeve (krijge) (=naar de voeten geven (krijgen)) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. e toeffeling geven (=een pak slaag geven) (Veurns)
  27. E za zen salooë ensj krauëgen ze (=Iemand zijn zaligheid / preek geven) (Liedekerks)
  28. eeme op ziene dèk houwe (=slaag geven) (Weerts)
  29. één 'n steek onner wodder geev'm (=iemand een sneer geven) (Westerkwartiers)
  30. een beis geive (=kus geven) (Vilvoords)
  31. een bisken geven (=een kus geven) (Wichels)
  32. een cintroeng oep z'n bakkes geve (=iemand een mep geven) (Antwerps)
  33. Een dajakker gevu. (Dajakkers waren koppensnellers) (=Een klap voor je kop geven) (Utrechts)
  34. één de nekslag geev' m (=iemand de genadeklap geven) (Westerkwartiers)
  35. Een Deinse dessinge (=Een ferme klap rond de oren geven) (Deinzes)
  36. een eike geven (=zacht en strelend met een wang tegen elkaars gezicht wrijven) (Sint-Niklaas)
  37. een hengst verkopen (=een klap geven) (Bargoens)
  38. Een henks /hengs (hengst) geven (=Iemand een keiharde knal verkopen.) (Utrechts)
  39. één ien 'e koart speul'n (=iemand voordeel geven) (Westerkwartiers)
  40. Een kruier geven (=Iets 'raak' zeggen) (Monnickendams)
  41. Een mèm geven (=De borst geven) (Sint-Katelijne-Waver)
  42. een mot geven (=een slag geven) (Vrasens)
  43. een mot geven (=iemand slaan) (Meers)
  44. Een mot oep a bakkes geve (=Een tik op je mond geven) (Bornems)
  45. een nieuwe muile kàppe, mee eu muile tege de Dampuurte plàkke (=iemand een rammeling geven) (Gents)
  46. Een opgemaakte mouwe (=Een verkeerde voorstelling vaken geven) (Giethoorns)
  47. een patat op oer bakkes gieve (=een mep op uw gezicht geven) (Lummens)
  48. een pes teige zaën oeëre geive (=een oorveeg geven) (winksels)
  49. Een poefing geven (=Iemand afkloppen) (Bevers)
  50. een poeierink (rammelink, koterink) geven (=een pakje slaag geven) (Sint-Niklaas)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen