Spreekwoorden met `win`

Zoek


64 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `win`

  1. alle havens schutten geen wind (=niet alles levert een voordeel op)
  2. alle havens schutten wind (=als je meedoet deel je mee in de winsten)
  3. alle molens vangen wind. (=iedereen die meedoet zal een deel van de opbrengst opeisen)
  4. alle winden hebben hun weerwinden. (=soms zit het mee, soms zit het tegen)
  5. als de dagen lengen begint de winter te strengen. (=wanneer de dagen korter worden komt de winter eraan)
  6. als winnaar/beste uit de bus komen (=iets of iemand blijkt het beste te zijn)
  7. bij eigen zin is geen gewin. (=eigenwijs zijn is niet goed)
  8. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  9. de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
  10. de appel wegdragen/winnen (=als schoonste erkend worden)
  11. de gestadige jager wint (=regelmatig doorzetten geeft het beste resultaat)
  12. de huik naar de wind hangen (=meeheulen - altijd andermans standpunt volgen)
  13. de mantel naar de wind hangen (=steeds de opinie van de anderen volgen)
  14. de wind eronder hebben (=de ondergeschikten hebben angst)
  15. de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
  16. de wind niet door de hekken laten waaien (=elke gelegenheid te baat nemen)
  17. de wind van voren krijgen (=kritiek krijgen, direct gezegd worden wat er mis is)
  18. de wind waait uit die hoek (=een mening van iemand uit een bepaalde groep/partij)
  19. de wind waait uit een andere hoek (=de meningen/omstandigheden zijn veranderd)
  20. een bonte kraai maakt nog geen winter (=één voorbeeld is niet genoeg om een definitief besluit te nemen)
  21. eén kwade dag maakt de winter niet. (=als iets verkeerd gaat, hoeft nog niet alles verkeerd te gaan.)
  22. een Pyrrhusoverwinning behalen (=winnen wat zoveel heeft gekost dat je de volgende ronde niet meer aan kan)
  23. een rak in de wind (=met veel werk langzaam vooruit komen (een lang recht stuk tegenwind zeilen))
  24. een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
  25. elke bos stro waait voor de wind (=onder makkelijke omstandigheden kan iedereen welvaren of iets uitvoeren)
  26. er de wind onder hebben (=de schrik erin hebben zitten bij ondergeschikten)
  27. er geen doekjes om winden (=de waarheid onverbloemd vertellen)
  28. gunst/winst baart nijd. (=succes leidt tot jaloezie)
  29. Haagse wind (=bluf)
  30. het eerste gewin is kattengespin (=wie het eerste spelletje wint, verliest soms alle volgende spelletjes)
  31. het gaat hem/haar voor de wind (=hij/zij heeft geluk)
  32. het is een kwade wind die niemand voordeel brengt (=er is altijd wel iemand die van de omstandigheden weet te profiteren)
  33. het pleit winnen (=de zaak winnen)
  34. het staal wordt in de wind gehard. (=moeilijkheden en tegenslagen kunnen je sterker maken)
  35. hoge bomen/masten vangen veel wind (=in een hoge positie heeft men ook veel verantwoordelijkheid)
  36. iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
  37. iemand om zijn vinger (kunnen) winden (=alles van iemand gedaan (kunnen) krijgen of alles mogen)
  38. iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
  39. je huik naar de wind hangen (=zijn mening aanpassen naargelang de situatie)
  40. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  41. je onder het juk der dwingelandij krommen (=onderworpen zijn)
  42. klein gewin brengt rijkdom in. (=van kleine beetjes komt ook welvaart)
  43. met alle winden draaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  44. met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  45. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  46. met de winst strijken. (=winnen)
  47. niet alle winden schudden noten af. (=succes is niet altijd gegarandeerd)
  48. niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
  49. om de vinger winden (=er gemakkelijk baas over worden)
  50. pluimen in de wind waaien (=iets doen zonder na te denken)

48 betekenissen bevatten `win`

  1. wee de wolf die in een kwaad gerucht staat (=als je je goede naam verliest is die haast niet terug te winnen)
  2. alle havens schutten wind (=als je meedoet deel je mee in de winsten)
  3. armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
  4. fris gewaagd is half gewonnen (=de moedigste heeft de meeste kansen om iets te winnen)
  5. op het eind van de fuik vangt men de vis. (=de volhouder wint)
  6. overstag raken (=de wind van voren krijgen)
  7. het pleit winnen (=de zaak winnen)
  8. een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
  9. de hoofdvogel schieten (=een hoofdprijs winnen, maar vaak ironisch bedoeld. Letterlijk: de hoofdvogel is de hoofdprijs bij het vogelschieten)
  10. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  11. iemand de wacht aanzeggen (=een laatste waarschuwing geven)
  12. een schot voor de boeg (=een uitspraak of vraag als eerste aanzet tot een gesprek of discussie (eigenlijk: een waarschuwingsschot))
  13. teken aan de wand (=een waarschuwing dat er iets gaat gebeuren)
  14. er een laten vliegen (=een wind laten)
  15. je schaapjes scheren (=er de winst uithalen)
  16. de schapen scheren (=gemakkelijk grote winsten maken)
  17. niet om de knikkers, maar om het spel (=het gaat niet om het winnen, maar om het spel)
  18. als de dagen lengen, gaan de nachten strengen (=het koudste deel van de winter valt na de kortste dag)
  19. er loopt hem een luis over de lever (=hij windt zich al over het minste op)
  20. iemand in het gareel slaan (=iemand dwingen voor je te werken, iemand aan het werk zetten)
  21. iemand op de pijnbank leggen (=iemand het moeilijk maken en daarmee dwingen iets te doen)
  22. iemand klein krijgen (=iemand laten merken dat je hem aankunt, over iemand de baas zijn en diegene tot gehoorzaamheid dwingen)
  23. voor het blok zetten (=iemand onverwacht in een lastige positie brengen; bijvoorbeeld iemand dwingen te reageren die dat eigenlijk niet wil, of iemand dwingen een keuze te maken.<>)
  24. iemand een bril op de neus zetten (=iemand terechtwijzen of dwingen gehoorzaam te zijn)
  25. bloot slaat dood (=iemand voor het blok zetten: iemand dwingen een keuze te maken)
  26. aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
  27. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  28. platvis eet je met de ramen open en rondvis met de ramen dicht (=m.a.w. platvis is een zomervis en rondvis is in de winter op z`n best)
  29. zuidwest, regennest. (=met een zuidwesten wind komt vaak regen)
  30. een rak in de wind (=met veel werk langzaam vooruit komen (een lang recht stuk tegenwind zeilen))
  31. een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
  32. een roepende in de woestijn zijn (=niemand die naar je wil luisteren (bij raad/waarschuwingen))
  33. hard tegen hard gaan (=niemand die wil toevoegen en er beide voor gaan om te winnen)
  34. als David zijn volk telde verloor hij de strijd (=tel de winst pas uit bij het einde van de strijd)
  35. aan de weg timmeren (=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)
  36. wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)
  37. als je veel eet, dan ben je lelijk als je dood bent. (=waarschuwing tegen te veel eten.)
  38. als de dagen lengen begint de winter te strengen. (=wanneer de dagen korter worden komt de winter eraan)
  39. wie niet waagt, wie niet wint (=wie geen risico neemt, die wint niets)
  40. het eerste gewin is kattengespin (=wie het eerste spelletje wint, verliest soms alle volgende spelletjes)
  41. met de winst strijken. (=winnen)
  42. de palm wegdragen (=winnen)
  43. in de wacht slepen (=winnen - verwerven)
  44. een Pyrrhusoverwinning behalen (=winnen wat zoveel heeft gekost dat je de volgende ronde niet meer aan kan)
  45. de bovenhand krijgen (=winnen, zegevieren)
  46. zachte winters, vette kerkhoven (=zachte winters geven vaak aanleiding tot meer ziekten dan strenge winters)
  47. ze trekken om het langst (=ze willen beide winnen)
  48. de tanden op elkaar zetten (=zichzelf dwingen om stil te zijn of door te zetten.)

Eén dialectgezegde bevat `win`

  1. Je Droai Lik De win (=veranderen van mening (vlug en vaak)) (Kortrijks)



Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen