Spreekwoorden met `ba`

Zoek


152 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ba`

  1. aan bacchus offeren (=te veel alcoholhoudende drank nuttigen)
  2. aan banden leggen (=de vrijheid beperken)
  3. aan de balk schrijven (=nota nemen van iets ongewoons)
  4. aan de leiband lopen (=erg volgzaam zijn)
  5. aan de lopende band (=aan één stuk door; steeds maar weer)
  6. aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
  7. aan iemands leiband (=door iemand geleid)
  8. aan zijn eerste leugen niet gebarsten en voor zijn tweede niet opgehangen zijn (=een grote leugenaar zijn)
  9. alle baat helpt zei de schipper, en hij blies in het zeil (=alle beetjes helpen)
  10. alle vis is geen bakvis (=niet alles is even dienstig (of handelbaar of lekker))
  11. als een lam ter slachtbank geleid worden (=weerloos zijn)
  12. als het tij verloopt verzet men de bakens (=men moet zich aan de omstandigheden aanpassen)
  13. als het varken zat is, gooit het de bak om. (=gezegd als iemand geen dankbaarheid toont)
  14. als warme broodjes over de toonbank gaan (=zeer goed verkopen)
  15. als zwijnen aan de bak gaan (=zonder te bidden gaan eten.)
  16. baat het niet, schaadt het niet (=iets kan helpen, maar als het niet helpt zal het geen problemen geven)
  17. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  18. bakzeil halen (=toegeven dat je ongelijk hebt / aanzienlijk minder hoge eisen stellen dan je eerder deed)
  19. balen als een stier (=er een gloeiende hekel aan hebben)
  20. balsem in de wonde gieten (=het leed verzachten)
  21. bang voor zijn hachje zijn (=weinig durven en bang zijn om gevaar te lopen)
  22. bang zijn voor zijn eigen schaduw (=overdreven bang zijn)
  23. bang zijn zich aan koud water te branden (=erg voorzichtig zijn)
  24. barbertje moet hangen (=ongeacht of iemand schuldig is moet die gestraft worden)
  25. boe noch bah zeggen (=niets zeggen)
  26. bouw geen molen om een bak zaad (=voor een kleinigheid moet men teveel moeite doen.)
  27. chapeau bas spelen (=onderdanig zijn)
  28. dat is andere tabak (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  29. dat is andere tabak dan kanaster (=dat is wat anders!)
  30. dat is een bal voor open doel (=dat is een opmerking waar een zeer voor de hand liggend weerwoord op gegeven kan worden)
  31. dat is van de baan (=dat gaat niet door)
  32. dat mag met een krijtje aan de balk (=dat is een ongewone gebeurtenis)
  33. de baard in de keel hebben (=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
  34. de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
  35. de bak indraaien (=gevangen genomen worden)
  36. de bakens verzetten (=van richting of ingesteldheid veranderen)
  37. de bal aan het rollen brengen (=de aanzet geven)
  38. de bal misslaan (=zich vergissen)
  39. de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
  40. de balans opmaken (=kijken hoe iets verlopen is; nagaan of je ergens voordeel of nadeel van hebt gehad)
  41. de baron spelen (=(onterecht) baas spelen)
  42. de barricades opgaan (=actie voeren om iets voor elkaar te krijgen of juist tegen te houden)
  43. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  44. de bazuin steken (=de lof verkondigen)
  45. de berg heeft een muis gebaard (=ondanks de grote beloften is er vrijwel niets van terecht gekomen)
  46. de bom is gebarsten (=een langdurige spanning of conflict is tot een uitbarsting gekomen)
  47. de dorsende os zult gij niet muilbanden (=iemand die voor je werkt moet je goed behandelen)
  48. de gelegenheid te baat nemen (=van de gelegenheid gebruik maken)
  49. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  50. de kat van de bakker heeft het gedaan (=niemand is de schuldige)

156 betekenissen bevatten `ba`

  1. de baron spelen (=(onterecht) baas spelen)
  2. van de daken schreeuwen (=aan iedereen luid kenbaar maken)
  3. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  4. als het in de kajuit regent ,druipt het in de hut (=als de baas problemen heeft, krijgen ook de ondergeschikten hun deel)
  5. als het niet gaat zoals het moet, dan moet het zoals het gaat (=als de ideale situatie niet haalbaar is, moet je je aanpassen aan de omstandigheden.)
  6. als `t schip zinkt dan zinkt ook de lading (=als een zaak bankroet gaat, dan is men meestal ook alles kwijt)
  7. als het hek van de dam is lopen de varkens in het koren (=als er geen toezicht is springen kinderen of ondergeschikten uit de band)
  8. april doet wat hij wil (=april geeft onvoorspelbaar weer)
  9. de scepter zwaaien (=baas zijn)
  10. het hoogste woord hebben (=baas zijn (of willen zijn))
  11. onder zich hebben (=baas zijn over)
  12. in de naad zitten (=bang zijn)
  13. in de rats zitten (=bang zijn of angst hebben / in de problemen zitten)
  14. keur baart angst. (=bang zijn om niet de goede keuze te maken door een teveel aan opties)
  15. de paal door de oven werken (=bankroet gaan)
  16. de paal door de oven steken (=bankroet gaan, zich te gronde richten)
  17. aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
  18. op je achterste zolder jagen (=beledigen, bang maken)
  19. twee koetsiers op één dak. (=beter is er maar één baas)
  20. je zegeningen tellen (=dankbaar zijn voor wat men heeft.)
  21. dat is kaviaar voor hen (=dat is onbereikbaar voor hen)
  22. volgens Bartjens (=de allereenvoudigste rekenstof (als referentie aan onderwijzer Willem bartjens die een bekend rekenboekje schreef))
  23. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  24. het laatste woord willen hebben (=de baas willen zijn)
  25. het hoogste lied zingen (=de baas zijn)
  26. de bezem in de mast voeren (=de baas zijn en leiding hebben)
  27. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
  28. tussen mal en dwaas zijn (=de bakvisleeftijd hebben)
  29. de kurk waarop de zaak drijft (=de basis (steun) van het geheel)
  30. het bloed spreekt (=de familieband doet zich opmerken)
  31. goede papieren hebben (=de goede eigenschappen hebben (voor een baan))
  32. zo heer zo knecht (=de knechten volgen het voorbeeld van de bazen)
  33. niet door de beugel kunnen (=de norm overschrijden van wat aanvaardbaar of behoorlijk is)
  34. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  35. Hansje in de kelder. (=de ongeboren baby)
  36. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  37. het katje van de baan (=degene die baas speelt)
  38. in het lijntje lopen (=dienstbaar zijn)
  39. de geest is uit de fles (=dit is niet meer controleerbaar)
  40. de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
  41. het is altijd vet op een andermans schotel (=een ander heeft het schijnbaar altijd beter)
  42. ambt geeft verstand. (=een baan gekregen hebben zonder er iets van af te weten)
  43. hazenvlees gegeten hebben (=een bangerik zijn)
  44. een hen met sporen. (=een bazige vrouw.)
  45. een verborgen agenda hebben (=een doel hebben dat voor de anderen verborgen gehouden wordt, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband)
  46. vechten tegen de bierkaai (=een gevecht aangaan dat al bij voorbaat verloren is)
  47. een dijk van een baan (=een geweldige baan)
  48. een heilig huisje (=een herberg - een (voor de betrokkene) onaantastbare waarheid)
  49. de bom is gebarsten (=een langdurige spanning of conflict is tot een uitbarsting gekomen)
  50. in de fout gaan (=een onaanvaardbaar of strafbaar feit begaan)

39 dialectgezegden bevatten `ba`

  1. ’t és een betj’n ba zèn oeër getrokken, (=’t is wat overdreven) (Meers)
  2. a es ba calloe (=hij is gestorven) (Giesbaargs)
  3. a es ba den bok gezet (=hij is bedrogen) (Meers)
  4. a oo em ba zanne skabbernak (=Hij had hem te pakken) (Ninoofs)
  5. as ge ba den ond sloapt, ropte zen vluuje (=elkaar aansteken) (Hals)
  6. asze de keuning z'n andschoene zoe geive zegge ze der nog arre ba (=als er materiaal naar u wordt geworpen) (Antwerps)
  7. ba 't krieke van den dag (=Bij het ochtendgloren) (Dilbeeks)
  8. ba 't rijzn van de bloeërn (=in de herfst) (Meers)
  9. ba 't'n doët, jott'ndoët (=Nee, dat is niet zo) (Wichels)
  10. ba de poeters no de mis goen (=Iets minder goed doen) (Hals)
  11. ba èijer (=bij jullie) (Meers)
  12. ba ge doet (=dat doe je wel) (Meers)
  13. ba juul goan (=naar het toilet gaan) (Giesbaargs)
  14. ba ken doe (=Maar neen (ik doe het niet) ) (Zottegems)
  15. ba oos (=bij ons) (Meers)
  16. ba t rauzjn van de bloeëren (=in de herfst) (Ninoofs)
  17. Bá zààne schàbernak pakke (=Bij de lurven vatten) (Bierbeeks)
  18. ba zè pietje pakkn (=beetnemen) (Meers)
  19. ba zenne skabbernak pakken (=bij zijn kraag pakken) (Meers)
  20. Bouter ba de vis (=Boter bij de vis (betalen bij aankoop)) (Mechels (BE))
  21. ge gerokt van de pooëtj ba de padde (=van de regen in de drop terecht komen) (Ninoofs)
  22. gerèie en gebréie ba mekander zitte (=veel bij elkaar zijn) (Hals)
  23. goj der nortoeë? ba nink (=Ga je er heen? Ik niet!) (Veurns)
  24. Ie zei nog boe noch ba (=Hij zweeg als vermoord) (Harelbeeks)
  25. ieënen ba den bok zetten (=iemand bedriegen) (Meers)
  26. ieënen ba zè pietje pakkn (=iemand beetnemen) (Meers)
  27. ieënen ba zènne skabernak pakken (=iemand in de hals vastpakken) (Meers)
  28. immand ba zén pitjen émmen (=iemand bij zijn pietje hebben iemand beetnemen) (Meers)
  29. je zei noch boe noch ba (=hij zei niets) (Kortemarks)
  30. kem aa ba aa pikke (=ik heb u liggen) (tervurens)
  31. maan kluute, Pieroo! (weert mier gebruikt buite 't stad - an de Muije of op de Brugse Puurte, ' t Van Beeversplain, ba 't gemien volk ) / mein uure Pieroo / kbein nie takoort mee eu (=ik ben het niet met u eens) (Gents)
  32. mou ba toet (=maar ja) (Opwijks)
  33. petj'n en met'n, sliepen ba ieën, ze trokken on makkander èrren dikken tieën. A zèi petj'n, B zëi metj'n.... (=Gedichtje: Peter en meter sliepen bijeen Ze trokken aan elkaars dikke teen ...) (Meers)
  34. Verneet stieindoeid ba den diej (=Als het maar gratis is) (Antwerps)
  35. voargaon zonder boe of ba (=vertrekken zonder iets te zeggen) (Kortrijks)
  36. Wee ba den ont slopt, krecht zen vloeje. (=Wie bij de hond slaapt, krijgt z'n vlooien.) (Mechels (BE))
  37. z' ain eum ba zèè skabernak (=betrappen) (Hals)
  38. z' emme eum ba ze pitchje (=bedriegen) (Hals)
  39. z’èèt gieën oeêntrok nimmer ba ’t maunsvolk (=ze heeft geen bijval, succes) (Meers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen