132 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `af`
- aan de bedelstaf raken (=in een situatie terechtkomen waarin je geen geld of bezittingen meer hebt)
- aan de groene tafel zitten (=bestuurslid zijn)
- aan de rand van het graf staan (=bijna dood zijn)
- aan gene zijde van het graf (=na de dood)
- afwijzend beschikken op (=het verzoek weigeren)
- als bliksemafleider fungeren (=iemand die of iets dat de boze bui van iemand kan afleiden)
- als de kat van honk is dansen de muizen op tafel (=als er geen toezicht is, doen de ondergeschikten hun zin)
- als het huis volbouwd is breekt men de steigers af (=als het doel bereikt is, vergeet men de helpers)
- als oude honden blaffen, is het tijd om uit te zien (=als ervaren mensen waarschuwen moet je luisteren)
- arbeiden als een galeislaaf (=erg hard werken)
- ben je belatafeld (=ben je gek)
- bergafwaarts gaan (=het gaat steeds slechter, bijvoorbeeld met iemands gezondheid)
- blaffende honden bijten niet (=zij die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk)
- commandeer je hond en blaf zelf (=dat bevel weiger ik uit te voeren)
- daarmee is de kous af. (=er wordt geen aandacht meer aan gegeven)
- dat kan al het water van de zee niet afwassen (=daar is niets aan te doen - dat kan je niet wegpraten)
- dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
- de aardappelen afgieten (=een plasje doen door heren)
- de aftocht blazen (=vertrekken als de situatie bedreigend of te moeilijk wordt)
- de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
- de biecht afnemen (=ondervragen)
- de boot afhouden (=niet meedoen - afwachten)
- de bui afwachten (=rustig afwachten wat voor onheil er komt)
- de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
- de handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
- de kantjes er van aflopen (=zijn best niet doen)
- de klok luiden maar niet schaften (=wel beloven maar niet doen)
- de kop is eraf (=er is een begin gemaakt)
- de kunst afkijken. (=leren door te observeren.)
- de markt afschuimen (=overal zoeken wat er `te koop` is)
- de mossel doet de vis afslaan. (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
- de oude Adam afleggen. (=slechte gewoonten of gedrag achterlaten om positieve veranderingen aan te brengen.)
- de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
- de patatten afgieten. (=urineren)
- de room is er af. (=er is weinig meer aan te verdienen)
- de scherpe kantjes er van afhalen. (=iets verzachten of minder extreem maken)
- de schop afkuisen (=stoppen met het werk)
- de spiering doet de kabeljauw afslaan (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
- de spits afbijten (=als eerste ergens aan beginnen aan iets moeilijks)
- de tafel de nodige eer bewijzen. (=smakelijk gaan eten.)
- de tafel eer aandoen (=goed en veel eten)
- de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden)
- een aflossing van de wacht (=een vervanging van de ene persoon door een andere)
- een kluwtje dat vanzelf afloopt. (=iets wat zich vanzelf oplost)
- een mens is alleen onmisbaar bij zijn begrafenis (=niemand is onmisbaar.)
- een morse muur is snel afgebroken (=een slechte zaak gaat niet lang mee)
- een tafeltje welbereid. (=een plek met veel en goed eten)
- een witte raaf (=iets wat zelden voorkomt, een zeldzaamheid)
- elkaar vliegen afvangen (=op onbeduidende details elkaar beconcurreren dan wel duidelijk willen laten uitkomen dat men zelf gelijk heeft en de ander niet)
- er bekaaid (van) afkomen (=een te lage prijs ervoor krijgen)
203 betekenissen bevatten `af`
- in de as leggen (=(doen) afbranden)
- haarscherp (=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details)
- van achteren kijkt men de koe in zijn gat (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
- achterna kakelen de kippen (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
- het op de klompen aanvoelen (=achterafgepraat - Dat had men kunnen weten)
- de zweep erop leggen (=afdrijven, opjagen)
- een zeperd halen (=afgaan)
- van God en alle mensen verlaten (=afgelegen; stil)
- een korf krijgen (=afgewezen worden)
- een blauwe scheen lopen (=afgewezen worden)
- een blauwtje lopen (=afgewezen worden (in de liefde))
- uit iemands hand eten. (=afhankelijk zijn.)
- op je tabbaard/tabberd zitten (=afranselen)
- de lenden smeren (=afrossen)
- je snor drukken (=afwezig blijven / zijn werk niet doen)
- onder water zijn (=afwezig zijn)
- verandering van weide doet de koeien goed. (=afwisseling en verandering positieve effecten kunnen hebben)
- met de vork schrijven (=afzetten, meer kosten rekenen dan werkelijk gemaakt)
- het lood al in de bil hebben (=al gestraft zijn voor iets. (geschoten zijn met een loden kogel))
- aan alle kapelletjes aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
- bij elk heilig huisje aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
- alle heilige huisjes aandoen (=alle cafés onderweg bezoeken)
- een oude rot in het vak (zijn) (=alles van het vak afweten en alles weten hoe te doen)
- iemand tot op zijn hemd uitkleden (=alles van iemand afnemen, een te hoge prijs laten betalen)
- ad acta leggen (=als afgedaan beschouwen)
- dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
- wie a zegt moet ook b zeggen (=als je eenmaal ergens aan begonnen bent, moet je het ook afmaken)
- ongevraagd, ongeweigerd (=als je iets doet waarvoor geen toestemming is gevraagd kan het achteraf niet meer geweigerd worden omdat het al gebeurd is)
- iemand in de buik straffen. (=als straf geen eten geven.)
- beter onbegonnen dan ongeeindigd (=beter niet beginnen als men het niet kan afwerken)
- ons kent ons (=betrekkelijk afgesloten clubje mensen dat onderling de zaken regelt)
- waar er twee ruilen moet er een huilen (=bij het ruilen is de een altijd beter af dan de ander)
- steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
- zoden aan de dijk zetten (=daadwerkelijk hulp verschaffen)
- men heeft daar latten op het dak (=daar wordt afgeluisterd)
- dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
- dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
- dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
- op de pianist schieten (=de onschuldige (de brenger van het nieuws) straffen)
- de mug uitzuigen en de kameel doorzwelgen (=de onschuldige straffen en zelf schaamteloos zondigen)
- genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
- de bijl ligt al aan de wortel (=de straf zal spoedig volgen)
- eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
- de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
- het varken is door de buik gestoken (=de zaak is vooraf bedisseld)
- uit dezelfde klei gebakken zijn (=dezelfde afkomst hebben)
- lik op stuk (=direct afstraffen)
- de kat uit de boom kijken (=een afwachtende houding aannemen)
- ambt geeft verstand. (=een baan gekregen hebben zonder er iets van af te weten)
- de knoop doorhakken (=een beslissing forceren. (afgeleid van het verhaal van de Gordiaanse knoop))
50 dialectgezegden bevatten `af`
- `k goai bekant van mun eige af (=ik ga zowat van mijn stokje) (Kerkdriels)
- 'k (w) eet sondre (=ik vraag mij af) (Waregems)
- 'k ben de pin af ; ze kunnen mè vangen onder een klak (=ik ben zo moe) (Sint-Niklaas)
- 'k ee 't s (w) ondre (=ik vraag mij af) (Waregems)
- 'k kois men schip af (=Ik stop ermee) (Baasrode)
- 'k kuis mijn schup af (=Ik ben weg) (Waasmunsters)
- 'k vroage kik mie da olle doagen of (=ik vraag me dit iedere dag af) (Harelbeeks)
- 'k wee 't zondre (=ik vraag me af) (Waregems)
- 'k wit 's wonder (=ik ben benieuwd, ik vraag het mij af) (Wevelgems)
- 'k zen den'of af (=ik ben weg) (Buggenhouts)
- 't en es van geeën keure (=achteraf gezien liep het zo af) (Waregems)
- 't éne gat met 't aaner stopp'm (=een lening afsluiten om een andere lening af te betalen) (Westerkwartiers)
- 't es af (=de verkering is verbroken) (Meers)
- 't gat of zien (=bek af zijn) (Veurns)
- 't gieët 'm locht (=als iemand iets gemakkelijk af gaat) (Weerts)
- 't goad-êm af (=het staat hem) (Kaprijks)
- 't goad-êm goe af (=dat past goed bij hem) (Kaprijks)
- 't is gelemoal af (=het is volledig afgewerkt) (Sint-Niklaas)
- 't is stoer de olle mens oaf te schudd'n (=ingesleten gewoontes zijn moeilijk af te leren) (Westerkwartiers)
- 't is te zien oe da zèn muts stot (=het is af te wachten of hij goed gezind is) (Sint-Niklaas)
- 't komt te pjeit ma 't goat te vut (=je hebt het rap zitten, maar je geraakt er niet gemakkelijk van af) (Mols)
- 't Mes ien 't vé.rke loate stèèke (=Een begonnen werk niet af maken) (Genneps)
- 't schaup es de preut af (=er is niets meer aan te doen) (Moes)
- 't schoap es de preut af (=het is ermee gedaan) (Zottegems)
- 't schoap ès de preut af (=Verschrikkelijk moe zijn) (Gents)
- 't schoap is de preut af (='tis ermee gedaan) (Temses)
- 't schoap is de preut af (=hij is doodmoe) (Melseels)
- 't schoap is de preut af (=daar is niks meer aan te doen, het is gedaan) (Sint-Niklaas)
- 't Schoup is de preut af (='t Is er mee gedaan) (Bevers)
- 't schuip es de preude af (=hij is uitgeteld / hijkan niet meer) (Lochristis)
- 't vat es af (=moe zijn, op zijn, niet meer verder kunnen) (Meers)
- 'Tis bij de knijnu aaf (=Het is bij de konijnen af) (Brakels (gld))
- ‘k trek er mén annen van af (=ik trek er mij niets meer van aan) (Meers)
- ‘t is ‘t er grad af (=het is er helemaal af) (Kaprijks)
- ' k ee ' t zondre ottie... (=ik vraag me af of hij...) (Waregems)
- ' t e noo ne proop' ren / skooën' n (=hij laat het zitten / haakt af (verbolgen reactie) ) (Waregems)
- ' t plat is er af (=gezegd van een baby die enkele maanden oud is) (Leefdaals)
- ' t schoap is depreutte af (=het is bijna gedaan) (Lokers)
- ' tschaap is de preut af (=ik kan niet meer) (Hams)
- a es on ‘t fribbeln (gewoonte van stervende mensen de lakens af te tasten) (=hij is stervende) (Meers)
- a es't vas af (=hij heeft zijn nek gebroken) (Ninoofs)
- a geboert ém va krommenoeës (=hij doet alsof hij er niets van af weet) (Meers)
- a keust zen schup af (=hij vertrekt) (Antwerps)
- a kwamp op zan slasj'n af (=hij kwam stil aangeslopen (ook fig.) ) (Ninoofs)
- a trok d'r nogal wa kletters af (=erg hard vloeken) (Meers)
- aagte oe, dekke man (=achter jou, scherm hem af) (Kaatsheuvels)
- aal heur plann'n viel'n ien duug'n (=het brak hun bij de handen af) (Westerkwartiers)
- ae wit van toet'n of bloaz'n / noch bloaz'n (=hij is totaal niet op de hoogte / weet er niets van af) (Wichels)
- afetieteafetijte (=op het goed geluk af) (Wetters)
- afgaun: Da gaud a (ni) af (=Dat staat je (niet) goed / dat ligt je (niet) goed) (Lebbeeks)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen