16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zwart`
- daar komt de zwarte kat in (=daar komt ruzie van)
- de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
- de zwartepiet doorspelen (=de schuld doorschuiven)
- de zwartepiet krijgen (=de schuld krijgen)
- een zwarte kat krabt niet (=je moet je niet laten leiden door je angsten)
- geen koe zo zwart of er zit wel een vlekje aan. (=niemand is perfect.)
- het zwart op wit hebben (=in geschreven of gedrukte vorm. Gedocumenteerd)
- het zwarte schaap van de familie (=iemand die een beetje buiten de familie staat qua gedrag)
- iemand de zwartepiet toespelen (=iemand benadelen)
- iemand met een zwarte kool tekenen (=iemand erg ongunstig voorstellen)
- iemand zwart maken (=lelijke dingen over iemand vertellen)
- iets zwart op wit hebben (=het op papier hebben staan)
- met een zwarte kool aangetekend staan (=ongunstig bekend staan)
- op zwart zaad zitten (=geen geld hebben)
- zorg dat daar geen zwarte hond tussen komt (=pas op dat het niet misgaat)
- zwart van de honger (=uiterst hongerig)
3 betekenissen bevatten `zwart`
- een Egyptische duisternis (=een inktzwarte duisternis)
- de kop van jut (=het slachtoffer, het zwarte schaap)
- rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)
50 dialectgezegden bevatten `zwart`
- 't go mollejoengn reegn, mollejoeng braakn (=de lucht wordt zwart en het zal hevig regenen) (Ostêns)
- aste Minsterkliete van ët zwat geld zooë barstë, dan loepë ze ammël mèttë derm èn hun haan rond (=in Munsterbilzen barst het van het zwart geld) (Munsterbilzen - Minsters)
- Beter rood haor op goeie grond, dan zwart op een ezelskont (=Het uiterlijk doet er niet toe) (Giethoorns)
- Blut zijn . (=Geen geld meer hebben, op zwart zaad zitten) (Utrechts)
- dae kiekt zwart vanne ieëlenj (=hij ziet er miserabel uit) (Heitsers)
- de liegs totste zwat zies (=je liegt tot je zwart ziet) (Munsterbilzen - Minsters)
- De roo luip in de portemenee höbbe (=Op zwart zaad zitten) (Sittards)
- de stoeëf potlaute (=de kachel met zwart smeersel oppoetsen) (Munsterbilzen - Minsters)
- De weurs zelf neet wit door angere zwart te make! (=Je wordt zelf niet wit door anderen zwart te maken!) (Kinroois)
- den doemp kump ëm aoën zën auren aut (=hij liegt tot hij zwart wordt) (Munsterbilzen - Minsters)
- die liegt dat ei zwart ziet (=iemand die voortdurend liegt) (Sint-Niklaas)
- die liegt dattie zwart ziet (=iemand die liegt) (Gastels)
- do zijn twie soerte meekèèvers de moller ès broun èn de smiehd ès zwart (=meikevers, soorten) (Genker)
- doe bis klutesjwat. (WT) (=Je bent zwart in het gezicht) (Mechels (NL))
- du kriegs ein zwart kruutske veur diene kop (=jij liegt) (Venloos)
- e zwart broed ziehn ich maer nie hei te krijge. (=tafelgesprekken met moeder. 2) (Genker)
- e zwèt schaup (=een zwart schaap) (Duffels)
- Ei zie zwart van 't geld (=Hij is rijk) (Hansbeeks)
- grunes en swartes (=groen en zwart) (Geldermalsens)
- hae hoel aanes gene frang iëver (=de huisschilder werkte alléén maar in het zwart) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae lieg tieëge de klippen op (=hij liegt tot hij zwart wordt) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae steet doeë te liege dattet nimei sjaun ès (=hij liegt tot hij zwart wordt) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae zoeg waol kleire van de raengerboeëg (=de schilder zag het zwart voor de ogen toen hij van de ladder viel) (Munsterbilzen - Minsters)
- hij beschit zien eig'n nust (=hij maakt z'n eigen gezin zwart) (Westerkwartiers)
- I’j mot neet tediepe bouw’n, met vloot wodt ut land ok wal zwart . (=Niet te moeilijk denken) (achterhoeks)
- Ie weirk in deuk (=Hij is een zwart werker) (Harelbeeks)
- iemand doi de goat sleure (=iemand zwart maken) (Winksels)
- iemed dêr de stront trèkke (=iemand zwart maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij es zuu zwart of muurkes kluute (=zwarte kleur (van iets of iemand die zich vuil (zwart) heeft gemaakt) (Gents)
- ij zie zue zwart as meurkes klueten (=heel erg zwarte of vuile persoon) (Lokers)
- ij zit op zwart zaod (=hij is door zijn geld heen) (Oudenbosch)
- Ik heb een geel zwert hert (=Ik heb een geel zwart hart) (Arnhems)
- ik zit op zwart zaod , De lamp hong /hank scheef (na echtelijke ruzie om tekort aan geld vloog alles in het rond) (=Het geld is op) (Utrechts)
- in 't duuster zien alle katers zwart (=geen ene man is beter dan een ander, ze zijn allemaal hetzelfde.) (Venloos)
- In de mijn is iedereen zwart / In de put is iedereen zwart (=In de Steenkoolmijn is iedereen gelijk) (Put Taal)
- Je liegt daje zwart ziet (=Leugens vertellen) (Iepers)
- jis moljeszwort (=hij is zwart) (Kortemarks)
- Jis zoe zwart of Mwoorkes klwootn (=Zeer vuil zijn) (Maldegems)
- jis zoî zwort of e schoe (=hij is zwart) (Kortemarks)
- kiek niet zo tuustereg (=kijk niet zo zwart) (Westerkwartiers)
- Op zwart zaad zitten (=Geen geld hebben) (Bargoens)
- op zwart zaat zitten, a zie ze vliegen (=arm zijn) (Giesbaargs)
- op zwart zaod zitte (=geen geld hebben) (Heitsers)
- over de nui scharen (=op zwart zaad zitten) (Budels)
- ow daë zegt, zijë zewve (=de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet) (Kaprijks)
- Paeper en Zalt (=zwart en Wit) (Venloos)
- Spurrie napje (=zwart petje, van klederdracht) (Hierdens)
- Tsjik volk èn Minster, Kebotseküp daaj vrigger vieël (zwat) geld verdiende mèt bloeme en plante (=Een mooi volkje in Munster, die Kabotsekoppen, die zich (indertijd met veel in het zwart te doen) rijk maakten met bloemen en planten) (Munsterbilzen - Minsters)
- ut zaag er zwart van ut vòlk: drie fraaters en unne koolenboer (=de belangstelling viel bitter tegen.) (Tilburgs)
- van braud wieëste graut, van mik wieëste dik (=zwart brood is gezonder dan wit) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen