Spreekwoorden met `vinger`

Zoek

26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vinger`

  1. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  2. de vinger aan de pols houden (=in de gaten houden of alles goed gaat)
  3. de vinger op de wond leggen (=precies aangeven waar het probleem zit)
  4. de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
  5. een vinger in de pap hebben (=ergens iets in te zeggen hebben, invloed hebben)
  6. er de vingers voor durven opsteken (=iets durven aanvaarden - zijn verantwoordelijkheid durven opnemen)
  7. het klopt als een zwerende vinger (=het past goed; het is logisch; het is volkomen juist; er is niets tegen in te brengen. (Equivalent aan: het sluit als een bus.))
  8. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  9. iemand om zijn vinger (kunnen) winden (=alles van iemand gedaan (kunnen) krijgen of alles mogen)
  10. iemand op de vingers kijken (=steeds kijken wat iemand doet, en of die het goed doet)
  11. iemand op de vingers tikken (=een standje geven, berispen)
  12. iets door de vingers zien (=iets oogluikend toestaan)
  13. iets in de vingers hebben (=ergens ervaring en deskundigheid over hebben opgebouwd, waardoor men met grote kwaliteit en zonder fouten te maken, zich hiermee bezig kan houden)
  14. iets op je vingers kunnen natellen (=iets erg gemakkelijk kunnen nagaan/checken)
  15. je in de vingers snijden (=jezelf (onbedoeld) benadelen)
  16. je vingers aan iets branden (=zich in iets vergissen, nadeel aan iets ondervinden)
  17. lange vingers hebben (=veelvuldig stelen)
  18. lekker is maar één vinger lang (=oppervlakkige genoegens geven ook maar een betrekkelijke voldoening. / leuke dingen duren meestal maar erg kort)
  19. met de vinger nawijzen (=iemand uitgelachen)
  20. mijn vingers jeuken (=ik heb zin om eraan te beginnen)
  21. nattevingerwerk zijn / Met de natte vinger doen (=onnauwkeurig, overhaast of zonder de geschikte methode of middelen uitgevoerd werk)
  22. om de vinger winden (=er gemakkelijk baas over worden)
  23. op de vingers kijken (=(Op een vervelende manier) scherp toezien hoe iemand iets doet, zodat elke fout direct opgemerkt wordt)
  24. op de vingers zien (=streng op iemand opletten)
  25. vinger en duim naar iets likken (=iets erg graag lusten)
  26. vingers en duimen aflikken (=iets erg graag lusten)

4 betekenissen bevatten `vinger`

  1. het klopt als een bus (=deze uitdrukking is een contaminatie van het sluit als een bus met: het klopt als een zwerende vinger)
  2. met de Adamsvorken eten. (=met de vingers eten.)
  3. met zijn tien geboden eten (=zonder bestek met de vingers eten)
  4. rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)

38 dialectgezegden bevatten `vinger`

  1. 't Es vier vinger en doume te lekke. (=Het is buitengewoon lekker.) (Genker)
  2. ajeed in zeune vinger gesnijje (=Hij heeft een windje gelaten) (Temses)
  3. as ich ter mene vinger nie kan ènstaeke (=ik geloof je niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. as je hem een vinger geev'm, nemt 'er de heule haand (=als hij iets mag doen, denkt hij alles te mogen doen) (Westerkwartiers)
  5. assem ne vinger gûfs, pakker zen (h) eil hand (=die is niet vlug tevreden) (Bilzers)
  6. assich ter mene vinger nie kan ènstaeke, geleef ichet nie (=ik geloof je niet, tenzij...) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. azichter mene vinger nie kan ènstaeke, geleef ichet nie (=eerst zien en dan geloven!) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. da klop asne zwaerende vinger (=helemaal juist) (Bilzers)
  9. da klop asne zwaerende vinger (=dat is helemaal juist!) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. da klop waaj ne zwaerende vinger (=dat is heel juist) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dae hoofs se geine vinger te gaeve (=hij heeft weinig aansporing nodig om iets te doen (bijv. drinken op stap)) (Heitsers)
  12. der ei iëne in zaaine vinger gesneeje (=iemand heeeft een wind gelaten) (Antwerps)
  13. det kloptj wie eine zwaerendje vinger (=dat is helemaal goed) (Heitsers)
  14. één on iedre vinger hûbbe (=veel liefjes hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. ei zeker in je vinger e snee-en., wan kruuke bloed (=windje) (Zeeuws)
  16. Ein dink es ein hinnevot, staektj eure vînger d'r in en kloptj d'r op! (=Reactie op het woord "een ding") (Weerts)
  17. emet in zenen ijge vinger gesneeë; et zen eige de koord omgedoan; ij zit me de gebakke pijre (=hij heeft het aan zichzelf te danken) (Diesters)
  18. en lik vor je wezen (=tik op je vinger) (Urkers)
  19. giuële-gotse doaën op zijn loaë kliuëdn zidn (=hele dagen geen vinger uitsteken) (Kaprijks)
  20. hae hoch niks èn de pap te brokke (=de kok had geen vinger in de pap) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. Hij hee oak zijnen vinger in zijn oge gestoken (=Hij heeft zich vergist) (Wetters)
  22. Hij hee zijnen vinger in zin oage gestoken (=Hij beklaagd het zich) (Wetters)
  23. hij zit met de gebakke pijre; dieën et zen eige de koort oemgedoan; emet in zenne eige vinger gesneeë; em zit oept schap (=hij zal met de gevolgen moeten leven) (Diesters)
  24. iemëd noeë zën pijpe leire daase (=iemand om zijn vinger draaien) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. Jan Tod, dee heet altied de vinger inne vot (=Jan Tod krabt zich vaak in zijn bilnaad) (Heldens)
  26. lek vinger lek doum (=heerlijk-lekker) (Mestreechs)
  27. met de vinger noawiez'n (=iemand in een kwaad daglicht brengen) (Westerkwartiers)
  28. métte naote vinger würke (=onoordeelkundig te werk gaan) (Bilzers)
  29. mien vinger jieke (=ik heb ergens zin in) (Opglabbeeks)
  30. natte vinger werk (=veel gissen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Nen heet gebaker`n mot oppassen dat hee biej`t miegen de vinger nich verbraand. (=Een heet gebakerde moet oppassen dat hij bij het plassen de vinger niet verbrand.) (Twents)
  32. ut klop wie unne zwerende vinger (=het klopt precies) (Mestreechs)
  33. vinger of daum gaeve de vrolaaj heil viël laum (=alle middelen zijn goed om het doel te bereiken) (Bilzers)
  34. Wie héét er ier in zijne vinger gesneen (=Als iemand een wind laat) (Lokers)
  35. ze wiend 'em om heur vinger (=zij laat hem doen wat zij wil) (Westerkwartiers)
  36. zen eege kloete (=je in je eigen vinger snijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. zit nie in oew neus te pulleken (=zit niet met je vinger in de neus) (Maas en waals)
  38. zoe mager as ne graat, e skelet (geraamte) ; ne vinger dik; ge ziet em nië mieë loeëpe; zen broek loept allieën rond (=zeer mager) (Diesters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen