Spreekwoorden met `vinden`

Zoek

13 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vinden`

  1. daar is kop noch staart aan te vinden (=daar geraak je niet uit wijs)
  2. de hond in de pot vinden (=te laat zijn voor het eten (alles is op))
  3. een haar in de boter vinden/zoeken (=op het kleinste detail vitten)
  4. een stok vinden om de hond te slaan (=om maar iemand te kunnen bekritiseren een nadelig punt vinden)
  5. geen graten in iets vinden (=het niet erg vinden, zich er niet aan storen)
  6. genade vinden (=ergens geen straf voor krijgen of iets niet toegerekend worden)
  7. het juiste midden vinden (=een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtsstaat te handhaven)
  8. het warm water (her)uitvinden (=iets wat reeds lang bekend is, presenteren alsof het een originele innovatie is. (Niet verwarren met `het wiel opnieuw uitvinden`))
  9. het wiel opnieuw uitvinden (=dubbel werk doen)
  10. je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)
  11. je draai vinden (=zijn plekje vinden)
  12. je tussen hangen en wurgen bevinden (=je in gevaarlijke en moeilijke omstandigheden bevinden)
  13. wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)

55 betekenissen bevatten `vinden`

  1. waar een wil is is een weg (=als je iets echt wilt, dan zul je ook slagen /de weg vinden naar je doel)
  2. daar valt wel een mouw aan te passen (=daar is wel een oplossing voor te vinden)
  3. dat is Beulemans Frans (=dat is slecht Frans spreken. In België zeggen de Vlamingen dat over Waals. Walloniërs op hun beurt vinden Vlaams weer slecht Nederlands)
  4. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  5. de dader ligt op het kerkhof (=de schuldige is niet te vinden)
  6. het juiste midden vinden (=een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtsstaat te handhaven)
  7. een nieuwe bron aanboren (=een nieuwe manier vinden om iets te krijgen)
  8. eruit komen (=een oplossing vinden)
  9. de kool en de geit sparen (=een oplossing vinden waar beide partijen tevreden mee kunnen zijn)
  10. vegen met de spons van blanus (=een teleurstelling ondervinden)
  11. het gras is altijd groener bij de buren (=er is altijd iets te vinden om jaloers op te zijn)
  12. in het duister tasten (=er niets over weten, geen aanknopingspunten vinden)
  13. er een vuile pijp aan roken (=er veel nadeel van ondervinden)
  14. er een lelijke pijp aan roken (=er veel schade van ondervinden)
  15. er een balletje over opgooien (=er voorzichtig over beginnen te praten om erachter te komen wat anderen ervan vinden)
  16. tegen de borst stuiten (=ergens zwaar moeite mee hebben / met tegenzin ondervinden)
  17. een oude rat vindt licht een gat. (=ervaren mensen weten vaak een oplossing te vinden)
  18. met een lantaarn te zoeken (=heel zeldzaam , moeilijk te vinden)
  19. er is maar een f in het abc (=het juiste midden vinden, is moeilijk)
  20. in iemands vel steken (=het lichamelijke lot van iemand anders ondervinden)
  21. geen graten in iets vinden (=het niet erg vinden, zich er niet aan storen)
  22. met hem kan je paarden stelen. (=hij is overal voor te vinden)
  23. `s Lands wijs, `s lands eer (=ieder volk is gehecht aan zijn eigen gewoonten, hoewel anderen ze maar raar vinden)
  24. als een vis op het droge (=iemand die zijn draai niet kan vinden of daar niet thuis hoort)
  25. iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
  26. iemand niet kunnen zetten (=iemand niet aardig vinden)
  27. zwaar op de maag liggen (=iets een moeilijk probleem vinden)
  28. de schurft aan iets hebben (=iets erg vervelend vinden)
  29. er op gebrand zijn (=iets heel erg fijn vinden en er naar streven)
  30. in geen velden of wegen te zien zijn (=iets is helemaal nergens te vinden)
  31. alsof er een engeltje over je tong piest (=iets lekker vinden)
  32. er de balen van hebben (=iets niet meer leuk vinden en willen dat het stopt)
  33. er niet om malen (=iets onbelangrijk vinden)
  34. geen oortje kunnen schelen. (=iets onbelangrijk vinden (oortje = ± een halve cent))
  35. vijf poten aan een kalf/schaap zoeken (=iets proberen te vinden dat er niet is)
  36. het warm water (her)uitvinden (=iets wat reeds lang bekend is, presenteren alsof het een originele innovatie is. (Niet verwarren met `het wiel opnieuw uitvinden`))
  37. een naald in een hooiberg/hooimijt zoeken (=iets zoeken dat bijna niet te vinden is)
  38. een zwak voor iets of iemand hebben (=iets/iemand leuk of aardig vinden)
  39. je tussen hangen en wurgen bevinden (=je in gevaarlijke en moeilijke omstandigheden bevinden)
  40. een stok vinden om de hond te slaan (=om maar iemand te kunnen bekritiseren een nadelig punt vinden)
  41. over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
  42. het hoofd breken over iets (=trachten een antwoord te vinden op een moeilijke vraag)
  43. aan zijn gerief komen (=vinden wat men nodig heeft (inz. seksuele behoeften))
  44. geen pot zo scheef of er past een deksel op (=voor iedereen is wel een levenspartner te vinden)
  45. wie niet horen wil, moet voelen (=wie niet luistert naar wijze raad, of wie ongehoorzaam is, zal de gevolgen wel aan den lijve ondervinden)
  46. kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
  47. de ganzen geloven niet dat de kuikens hooi eten. (=zelfs bij domme mensen vinden ongerijmdheden geen geloof.)
  48. als haringen in een ton zitten (=zich erg dicht op elkaar bevinden)
  49. in het hoekje zitten waar de slagen vallen (=zich in een groep bevinden die altijd het moeilijk heeft of problemen krijgt)
  50. elkaar een hand kunnen geven (=zich in een vergelijkbare situatie bevinden)

50 dialectgezegden bevatten `vinden`

  1. 'k lust er wel schoenen met lakneuzen van (=iets lekker vinden) (Rotterdams)
  2. 't ael es nog nie van au gat gespoeld [hoewel dit nergens terug te vinden is moet `ijl` hier `vruchtwater`betekenen] / ge zèe nog nie druëg achter au uëren (=je komt net kijken) (Wichels)
  3. 't is aolt van iet da nen puit geen haor eet (=Er is voor alles wel een reden te vinden) (Bevers)
  4. 't Laeve det wae te kort vinje bestuit meistal oet daag diej wae te langk vinje! (=Het leven dat wij te kort vinden bestaat grotendeels uit dagen die wij te lang vinden!) (Kinroois)
  5. a't een (h) oend gewist, je beeët: gezegd als iemand iets niet opmerkt of niet vinden kan wat vlak in zijn nabijheid staat of ligt (=had het een hond geweest, hij beet) (Klemskerks)
  6. aarng's waterloo vienden (=ergens waterloo vinden) (Westerkwartiers)
  7. Achter de bânk goeze (=Iets niet van belang vinden) (Weerts)
  8. aste geen taan hëbs, hoeste ze ook nie te poetse (=veel mensen zouden het fijn vinden als ze ook eens met hun mond vol tanden zouden staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. da kannik misse as kouwe pap (=iets helemaal niet fijn vinden) (Oudenbosch)
  10. Dae ' t thoes neet kan kieëre zal ' t örges anges zeldje lieëre! (=Die thuis zijn draai niet kan vinden zal het ergens anders moeilijk leren!) (Kinroois)
  11. dae wor tër nie zoe sjiëtëg op (=hij was er niet zo voor te vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. de'n ond is over taofel (=de hond in de pot vinden) (Graauws)
  13. die gaon aart (=die vinden erg veel aftrek) (Oudenbosch)
  14. die hame zich (=zij kunnen het goed met elkaar vinden) (Heitsers)
  15. die vlieger gijt niet op (=dat kan geen doorgang vinden) (Westerkwartiers)
  16. doë bèn ich nie sjieëtëg op (=daar ben ik niet voor te vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. doë worter nie sjiëteg op (=hij was er niet voor te vinden) (Bilzers)
  18. doeë bèn ich nie sjieëtig op (=daar ben ik niet zo voor te vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. e lidsje besteed aut naute, ook valse (=het leven is één muziekparade als we de juiste noten vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. e uigske op iemand hebben. (WT) (=Iemand leuk vinden) (Mechels (NL))
  21. een vies maul trop trèkke (=iets niet mooi of goed vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. er schik in hebben (=het aangenaam vinden) (Werviks)
  23. etwoar e gatje viengn (=ergens een vrij moment vinden) (Veurns)
  24. ge zuukt mee oe neusgoaten (=je kunt 't niet vinden) (Tilburgs)
  25. Geliek vjè lèk zich (=Mensen van gelijke stand weten zich te vinden) (Berg en Terblijts)
  26. goeëd overieënkommen (=het goed met elkaar kunnen vinden) (Wichels)
  27. goeie road is duur (=het beste advies is moeilijk te vinden) (Westerkwartiers)
  28. Haa's poerre (=Hij is er vandoor; hij is nergens meer te vinden) (Aarschots)
  29. hae hoekdje zich, zoeëdet ze ‘m neet kóste vinje mèt stokverberge (=hij maakte zich klein zodat ze hem niet konden vinden met verstoppertje (hoeke = op de hurken gaan zitten, stokverberge = verstoppertje spelen)) (Heitsers)
  30. Het un bietje mee mekaor kenne veine (=Het een beetje met elkaar kunnen vinden) (Valkenswaards)
  31. Hij heb 'n goed hart, maar ze motte het gekookt op z'n rug hange. Zo laag zodat de honde d'r bij kenne (=iemand niet aardig maar ook niet gemeen vinden) (Rotterdams)
  32. Hij heeft een goed hart, het had alleen gekookt op z'n rug motte hange. (=iemand niet aardig en niet gemeen vinden) (Rotterdams)
  33. hij was ien gien veld'n of weeg'n meer te bekenn'n (=hij was nergens meer te vinden) (Westerkwartiers)
  34. iet bloewet pissen (=iets onverwacht vinden) (Betsers)
  35. Iets kut vinden (=Iets niet leuk vinden) (Lopiks)
  36. kant nie vene (=ik kan het niet vinden) (Bloals)
  37. Kostet nie veine (=Kon je het niet vinden) (Zillands)
  38. kzoen ze gern ne ke up eurn rik willn leggen (=een vrouw zeer aantrekkelijk vinden) (Roeselaars)
  39. men ken altied wel 'n stok viend'n om 'n hond te sloag'n (=je kunt, hoe dan ook, altijd wel een reden vinden om iemand te straffen) (Westerkwartiers)
  40. mër een raar snoet trèkke (=niet fijn vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. Mooi! (=Iets heel leuk, prachtig of schitterend vinden) (Lopiks)
  42. n nël èn nen hojberg zikke (=moeilijk vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. Ne goeie scheir doen (=Een goed lief vinden) (leuvens)
  44. Ne Jan mijn klooten (=Zich beter vinden dan anderen) (Bevers)
  45. neet onder de veut oët kinne (=Je draai niet kunnen vinden) (Venloos)
  46. nie onderde viet aut kinne (=zijn draai niet kunnen vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. nieman nie tuis as een aa peit en die was naa 't veld (=niemand thuis vinden) (Londerzeels)
  48. onthaat goed dat ich tich wol wiët woenë assët zoe laoët ès (=ik zal je vinden als het moet !) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. schik ôm hebbe (=leuk vinden) (Culemborgs)
  50. tès haaj alle hondsgezeek get, de maaus tich nie verriere op ze zittën op zënë kap (=hier is het altijd wat, je kan je niet verroeren of ze weten je te vinden) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen