23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vangen`
- alle molens vangen wind. (=iedereen die meedoet zal een deel van de opbrengst opeisen)
- bot vangen (=ernaast pakken, het niet krijgen)
- de eerste stoot opvangen (=de eerste problemen opvangen)
- dieven met dieven vangen (=mensen die niet eerlijk zijn of gemeen, moet je op dezelfde manier ook behandelen)
- een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
- een oude vogel is niet licht te vangen. (=ervaren mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
- een paling (snoek) gevangen hebben (=iemand die per ongeluk in het water is gevallen)
- een snoek vangen. (=in het water vallen)
- een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
- een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
- een uil vangen (=een grote strop hebben)
- een vos is niet licht met één strik te vangen. (=slimme mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
- elkaar vliegen afvangen (=op onbeduidende details elkaar beconcurreren dan wel duidelijk willen laten uitkomen dat men zelf gelijk heeft en de ander niet)
- hier niet zijn om vliegen te vangen (=niet gekomen om de tijd de verdoen)
- hoge bomen/masten vangen veel wind (=in een hoge positie heeft men ook veel verantwoordelijkheid)
- iemand een vlieg afvangen (=iemand te vlug af zijn)
- met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
- met open armen ontvangen (=erg hartelijk ontvangen worden)
- niet voor een gat te vangen (=niet door één moeilijkheid te ontmoedigen)
- om vliegen te vangen (=om te luieren (niets te doen))
- onder een hoedje te vangen zijn (=zeer stil en gedwee zijn)
- te vangen als een aal bij zijn staart (=moeilijk te vatten)
- vissen met de handen vangen (=profiteren van het werk van anderen)
17 betekenissen bevatten `vangen`
- de eerste stoot opvangen (=de eerste problemen opvangen)
- in goede aarde vallen (=door de ontvanger goed ontvangen worden)
- een uiltje knappen (=een dutje doen (zogenaamd een vlinder vangen))
- er is met hem te eggen noch te ploegen (=er is met hem niets aan te vangen)
- met open armen ontvangen (=erg hartelijk ontvangen worden)
- de bak indraaien (=gevangen genomen worden)
- de aap binnen/weg hebben (=het geld ontvangen hebben)
- iemand belet geven (=iemand niet ontvangen)
- de kast indraaien. (=in de gevangenis komen.)
- er is geen rooi mee te schieten (=je kan er niets mee aanvangen)
- er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen, omdat hij niet wil meewerken)
- vang vossen met vossen (=je moet een slimme persoon vangen door slim te zijn)
- je schrap zetten (=klaarmaken om de klap op te vangen)
- in verzekerde bewaring nemen (=opsluiten (in gevangenis))
- met een zilveren hengel vissen (=vis kopen in plaats van vangen. Ook: doel bereiken met bedrog)
- goed begonnen is half gewonnen (=wat niet aangevangen wordt komt ook nooit af. / Wanneer het begin van iets goed is, is de kans groter dat het goed eindigt)
- aan de vishaak bijten (=zich laten vangen, toehappen)
50 dialectgezegden bevatten `vangen`
- 'k ben de pin af ; ze kunnen mè vangen onder een klak (=ik ben zo moe) (Sint-Niklaas)
- 'k oa em te knippen, 'k oad'n te stekk'n / te skèr'n (=ik kon hem vangen) (Waregems)
- 'k zal tèn ies e vogelke vur ô vangen (=iemand een loze belofte doen) (Sint-Niklaas)
- ade nie te haug vlig, kan ook nie leig valle (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste loemp bés zulste al és aater het nèt vange (=als je zo lomp bent als vis, kan je al eens bot vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste zene kop boëven aut stiks, sjiete ze trop (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
- Baloene pakke in de wermeshof onder de makrauseleer (=Meikevers vangen in de tuin onder de seringenboom) (Walshoutems)
- bau vieël zon ès, ès ook vieël kielësjoj (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
- Bloës mèr nie zoe hauch van den toën (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
- boaz'n krieg'n veul aanmaark'ns (=hoge bomen vangen veel wind) (Westerkwartiers)
- daaj doog aut er pens nie (=daar is niets mee aan te vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj zulste onder zën klak nie vangen (=dat laat zich niet doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de duvel schaijt aeltijd op de grôte hoop (=De grootste rijke rotzakken hebben het meeste geluk in het leven en vangen nog meer geld dan nodig is: vangen het meeste geld.) (Utrechts)
- de kluts kwijt zijn (=niet weten wat aan te vangen) (Lovendegems)
- de maus him (hër) hëbbe (=daar is niets mee aan te vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de weeld stik em (=hij weet niet wat aan te vangen met zijn overvloed) (Munsterbilzen - Minsters)
- die is treinuh gaan vangen met 'n schepnetjie (=hij is voor de trein gesprongen) (Hendrik-Ido-Ambachts)
- die ka vliege vangen mè zè gat (=bij die lukt alles) (Sint-Niklaas)
- doeë ès geen zei mèt te bevaore (=met die is niet aan te vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- donder'n: Ei es te stom vé t'elpen donder'n (=Hij is te dom om iets mee aan te vangen) (Lebbeeks)
- douë es géén haus mèt te haage (=daar is niks mee aan te vangen) (Bilzers)
- dur is nie mi te egge of te teule. (=met die persoon is niets mee aan te vangen .) (Astens)
- e begintj te vangen (=Hij begint zot te worden) (Liedekerks)
- een uilken vangen (=middagdutje doen) (Lovendegems)
- een vèes los (emm)en; vangen (=gek zijn) (Wichels)
- Ge zo vliegen vangen mee au gat as ge 't op tèed kunt toenèepen (=Je laat geen enkele kans voorbijgaan) (Wichels)
- ge zoe ze ne schjup geevn (=er valt met hen niet veel aan te vangen) (Kaprijks)
- gene stamp onder zen kloete wiëd zin (=niets mee aan te vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- haoge baome vange veul wind (=hoge bomen vangen veel wind) (Slands)
- hij zal nog met zei gat vliege vangen (=iemand die voor niets goed is) (Baasrode)
- Hoage boamen vangen veul wind (=Hoge bomen vangen veel wind) (Flakkees)
- Ich mot nog pieringen vange om goén te veschen (=Ik moet nog pieren vangen om te gaan vissen.) (Lummens)
- iemud op de nèst vangen (=iemand op heterdaad betrappen) (Budels)
- ij zo vliegen vangen mee zijn gat moest ij t'op tijd keunen toenijpen (=hij probeert uit alles profijt te halen) (Lokers)
- ik zal vee a es e woetteke pakke en in ne boeëm joge (=ik zal voor u eens een klein geitje (bokje) vangen en in een boom jagen. Een uitdrukking (bedankinkje) om iemand (vooral kinderen) af te schepen nadat ze een werkje hebben opgeknapt) (Holsbeeks)
- je vangen gien ouwe mórs mót loës koren (=een kenner laat zich niet beetnemen) (Huizers)
- jeet weer in ze gat (=er is niets mee aan te vangen) (Lichtervelds)
- land: Mé em val gé land te bezouijl'n (=Met hem valt er niets aan te vangen) (Lebbeeks)
- mèt daaj ès geen haus te haage (=met haar is niets aan te vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Mit 'n metworst noar'n ziede spek gooien (=Men gooit een spiering uit om een kabeljauw te vangen) (Gronings)
- nie veur iën gat te vangen (=een slimme persoon) (Moes)
- nie wiëte van wo hoot pijle maoke (=niet weten wat aan te vangen) (Bilzers)
- oës: Mé em es gén oës t' agen (=Met hem valt niks aan te vangen) (Lebbeeks)
- pompaf zin; kèn op min tong getrapt; 'k ben de leuter af; ze kunne me vangen onder een klak (=bekaf zijn) (Sint-Niklaas)
- snippen vangen (=in de kou staan) (Zeeuws)
- tiëge de moer oplope (=bot vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- van zenen traun valle (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
- vangen, oan 't vangen zèen (=ze zien vliegen) (Wichels)
- vër mich te bezeeke moeste zën paut wol heil haug oplichte (=je moet al heel geslepen zijn om mij te vangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- voss'n moe je met voss'n vang'n (=een gewiekst persoon moet je ook gewiekst vangen) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen