Spreekwoorden met `terug`

Zoek

9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `terug`

  1. de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
  2. er niet van terug hebben (=er geen antwoord op weten)
  3. gas terugnemen (=het iets rustiger aan gaan doen)
  4. geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)
  5. terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
  6. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  7. van alle markten teruggekomen zijn (=nergens voor deugen)
  8. wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)
  9. wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)

28 betekenissen bevatten `terug`

  1. boven water zijn (=alles is bekend geworden of is teruggevonden)
  2. het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
  3. na gedane arbeid is het goed rusten (=als een klus geklaard is kan men er tevreden op terug kijken)
  4. wie kaatst kan/moet de bal verwachten (=als je een ander plaagt, kun je verwachten dat die jou terug gaat plagen)
  5. wee de wolf die in een kwaad gerucht staat (=als je je goede naam verliest is die haast niet terug te winnen)
  6. reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
  7. de schepen achter zich verbranden (=een beslissing nemen en niet meer terug kunnen)
  8. een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
  9. er geen been in zien (=geen bezwaar onderkennen. Er niet voor terugschrikken)
  10. de rode draad (in een verhaal of betoog) (=het centrale thema, hetgeen waar steeds weer op wordt teruggegrepen)
  11. met gelijke munt betalen (=hetzelfde kwaad terugdoen)
  12. het heilig kruis achterna geven (=hopen dat iets of iemand nooit meer terugkomt)
  13. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  14. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  15. de melk optrekken (=je woord terugnemen, je belofte niet helemaal vervullen)
  16. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  17. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  18. door de achterdeur weer binnenkomen (=onverwacht terugkomen op een afgeronde situatie)
  19. oude koeien uit de sloot halen (=oude geschiedenissen terug ten tonele voeren)
  20. korte afrekening maakt lange vriendschap (=snel terugbetalen (teruggeven) voorkomt ruzie)
  21. op hetzelfde aambeeld hameren/slaan (=steeds weer op hetzelfde onderwerp terugkomen)
  22. een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
  23. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)
  24. de ene dienst is de andere waard (=wanneer iemand helpt, doet men graag iets terug)
  25. de verloren zoon is terecht (=wat (of wie) al lang verloren was, is teruggevonden)
  26. wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)
  27. in zijn schulp kruipen (=zich in zichzelf terugtrekken, niet verder aandringen)
  28. op de kleintjes letten (=zuinig zijn. Ook de kleine uitgaven proberen terug te dringen)

50 dialectgezegden bevatten `terug`

  1. 'k ben den tronnot nog nie terug gewoon (=ik ben het werkritme nog niet terug gewwon) (Antwerps)
  2. 'k ben op ne pink (wiep) terug (=ik ben direct terug) (Sint-Niklaas)
  3. 'K goa kik were den buf zyn (=Ik zal terug de zondebok zijn) (Harelbeeks)
  4. 'k kom fluis vroem (=ik kom straks terug) (Overijses)
  5. 't ael es nog nie van au gat gespoeld [hoewel dit nergens terug te vinden is moet `ijl` hier `vruchtwater`betekenen] / ge zèe nog nie druëg achter au uëren (=je komt net kijken) (Wichels)
  6. 't is ne sjoefeljeir (=iemand die niets anders doet dan iets kopen en het terug verkopen) (Sint-Niklaas)
  7. 't padje waarm holl'n (=voortdurend er op terug komen) (Westerkwartiers)
  8. Afsmoorder (=Iemand die altijd sigaretten van een ander aanneemt maar nooit geen terug geeft) (Amsterdams)
  9. alé, vuruit, achteruit (=gauw terug) (Schijndels)
  10. As ge goit, kriedum vaneiges terug in ou gezeecht (=Wie de bal kaatst, kan de bal terug verwachten) (brabants)
  11. As ze omdraaie, komme ze terug (=Als ze omdraaien, komen ze terug) (Termeis)
  12. asset heet wiëd on zen vod, trèkter zene stat wol èn (=als het moeilijk wordt, krabbelt hij terug) (Bilzers)
  13. aste tot aon zëne nak èn de sjit zits, loeët dan zëne kop nie hange (=verlies nooit de moed om terug te vechten) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Baa tjoste bjompke droaëm vrum (=Aan de eerste boom draaide hij terug) (Hulshouts)
  15. Bè lichtmes zenne daag al nön haoneschré gelengd (=Bij driekoningen zijn de dagen al terug een beetje langer) (Stals)
  16. Daai stôse zin ver allang verbij (=Daar komen we niet meer op terug) (Bilzers)
  17. daaj doech zoe fijn tieëge mich as poeppëstront (=ze kwam me terug opvrijen om het toch maar weer goed te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. dae koem heil stillëkës op zën zokken aongegoên (=hij kwam zachtjes terug, hij krabbelde terug) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. Dat is een poos tijd terug (=Dat is lang geleden) (Houtens)
  20. dat zel 'k em betoald zett'n (=ik pak hem wel terug) (Westerkwartiers)
  21. de poaskloogg'n zijn weere (=de paasklokken zijn terug (van Rome) ) (Waregems)
  22. de schaoj terug kómme haole (=Op tegenbezoek komen) (Genneps)
  23. den oep en af no 't werk (=de weg naar en terug van het werk) (winksels)
  24. dich bès gegaeve te dier, alleen al vër de kos (=je kan je eten nog niet eens terug verdienen) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. die kunde over oe schouwers gooien en terug schuppen (=hangtieten) (Tilburgs)
  26. doe wel, en kiek niet achterom (=geef gul, en kom daar niet weer op terug) (Westerkwartiers)
  27. doeëit 't zònger wind of raege, kumpt mè d'r winter wir hieël gaw taege (=als het dooit zonder wind of regen, komt de winter heel snel terug) (wijlres)
  28. dür de bot vènsem trëg on de sjinkbank (=doorgaans vind je hem terug aan de toog) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. één oafzolt'n (=iemand onverrichterzake terug zenden) (Westerkwartiers)
  30. emes direkt vroem (=hij is zo dadelijk terug) (Diesters)
  31. ge koomt oe schaoi mer us terug haole (=Bij een gastvrij onthaal, iemand uitnodigen) (Heezers)
  32. gegaeve ès gegaeve en gekrieëge ès gekrieëge (=neen, ik geef niets terug) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. goeën doe kommen (=op bezoek gaan brengt mee dat men vrienden terug uitnodigt) (Meers)
  34. ha komt vroem - ook veroem (=hij komt terug) (Nijlens)
  35. hae ès trëg bij de zaajn (=hij kwam terug bij bewustzijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. hae hèt op te nauw zëne slinger gevonne (=hij heeft zijn draai terug gevonden) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. hae hèt zëne slinger trèg gevonne (=hij is terug de oude!) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. hae koem op zën zokken aongenisseld (=hij krabbelde terug) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. Hen en weer hen (=Heen en terug) (Hoogeveens)
  40. hij is van zien eerste leug´n niet borst´n (=hij deinst er niet voor terug om te liegen) (Westerkwartiers)
  41. hij is zo haard as 'n spieker (=hij deinst nergens voor terug) (Westerkwartiers)
  42. hij mos wat ienbiend'n (=hij moest een stapje terug doen) (Westerkwartiers)
  43. hij/zij het las(t) van de hêdendaagse koor(t)s / hij is van een hoge stoep af gedonderdstraolt en komp op zun platte bek terech(t) (=Hij zij is een rijke / kakker, het is iemand die denkt dat hij / zij heel wat is (wordt vaak gebruikt bij iemand die boven zijn / haar stand probeert te zijn. (maar daar komt hij / zij wel van terug vroeg of laat)) (Utrechts)
  44. hoeie hie-esten komen trug (=steeds terug komen) (Zeeuws)
  45. ich haach viël van kènner...at ze van iemed aanester zin (=ik zie u graag...morgen terug) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ich kan mèr nie goed trèg op trèk koëme (=het duurt lang voordat ik weer terug op de been ben) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. ich zen zoe trug (=ik kom dadelijk terug) (Heusdens)
  48. Ie zien er gien struuk of stael van weer (=Je vind er niets van terug) (Giethoorns)
  49. ij trekt zijne stert iejn (=hij krabbelt terug) (Brakels)
  50. Ik ben bliede daj weer trugge bent (=Ik ben blij dat je weer terug bent) (Hoogeveens)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen