Spreekwoorden met `scheelt`

Zoek

3 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `scheelt`

  1. dat scheelt een slok op een borrel (=dat scheelt heel wat)
  2. het scheelt hem in zijn bovenverdieping (=hij is niet goed wijs)
  3. het scheelt hem onder de muts. (=hij is niet helemaal goed wijs)

2 betekenissen bevatten `scheelt`

  1. dat scheelt een slok op een borrel (=dat scheelt heel wat)
  2. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)

32 dialectgezegden bevatten `scheelt`

  1. `Alle vrachies lichte`, zai de skipper, en hai gooide ze vrouw overboord. (=Dat scheelt weer, in bagage / in gewicht.) (Zaans)
  2. 't schiw te wjèrelt nie (=het scheelt echt niet veel) (Kaprijks)
  3. ’t er és een oeër in de soep (=er is ruzie, er scheelt iets) (Meers)
  4. da schil al ne slok op ne borrel (=dat scheelt al aanzienlijk) (Oudenbosch)
  5. dat hélp hauze (=dat scheelt een slok op een borrel) (Bilzers)
  6. Doa is nen hoek af (=Er scheelt iets aan zijn / haar bovenkamer) (Beverloos)
  7. doar is stront on de knikker, dor schuld iet (=daar is iets mis (daar scheelt iets) ) (Sint-Niklaas)
  8. et schilt mar un haonekulleke (=het scheelt bijna niets.) (Tilburgs)
  9. ie eet er goed aaf (=er scheelt iets aan hem) (Brakels (gld))
  10. ijt: Da schild 'n ijt (=Dat scheelt heel wat) (Lebbeeks)
  11. It is jûns kâlder as bûten, it skeelt in himd. (=Het is 's avonds kouder dan buiten, het scheelt een hemd) (Fries)
  12. nen lang wief scheelt nen ledder in hoes (=een lange vrouw scheelt een ladder in huis) (Twents)
  13. tès kaat gewoëne, 't sjilt nën dikke pit (=het is koud geworden, het scheelt een dikke jas) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. tschilt de weîreld nie (=het scheelt maar weinig) (Kortemarks)
  15. tschilt gièène scharding (=het scheelt maar weinig) (Kortemarks)
  16. tschilt gièène scharding (=het scheelt niet veel) (Lichtervelds)
  17. unne scheut òf un schutje, dè schilt unne kwak. (=een scheut of een scheutje, dat scheelt een heleboel.) (Tilburgs)
  18. Wa dest? (=Wat scheelt er?) (Hansbeeks)
  19. wa esser (=wat scheelt er) (Heusdens)
  20. wa est mee eu moat (=wat scheelt er met jou vriend) (Gents)
  21. wa skiltr an oi? (=wat scheelt er?) (Waregems)
  22. wad: Wad es da mé aa (=Wat scheelt er met jou) (Lebbeeks)
  23. waddister jong? (=scheelt er wat?) (Oudenbosch)
  24. Wadest? (=Wat scheelt er?) (Deinzes)
  25. wadestmiskien | wa schilter e? (=scheelt er iets) (Moorsel)
  26. wadist joem? (=wat scheelt er, joh?) (Geels)
  27. Wadist jom (=Wat scheelt er) (Herentals)
  28. wast (west) nô? (=wat scheelt er nu?) (Sint-Niklaas)
  29. wat hëbste toch mér op zën praaj (=wat scheelt je toch maar !) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. wat is dich an 't lieëf (=wat scheelt er) (Sjeeter plat)
  31. Wat tuujt 't (=Wat scheelt er aan) (Mechels (NL))
  32. Wat tuujt 't. (WT) (=Wat scheelt eraan) (Mechels (NL))


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen