Spreekwoorden met `schap`

Zoek

18 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `schap`

  1. als de herder dwaalt dolen de schapen (=als de leider het verkeerd doet weten de mensen die hem volgen niet wat ze doen moeten)
  2. de bokken van de schapen scheiden (=de goeden van de kwaden scheiden)
  3. de een scheert schapen, de ander varkens (=het is ongelijk verdeeld in de wereld)
  4. de schapen scheren (=gemakkelijk grote winsten maken)
  5. de schapen van de bokken scheiden (=het goede van het slechte scheiden)
  6. een kind om een boodschap sturen. (=niet de juiste persoon iets op laten lossen)
  7. er gaan veel makke schapen in een hok (=met inschikkelijke mensen is meer mogelijk)
  8. geen boodschap aan iets hebben (=er zich niets van aantrekken)
  9. getelde schapen lopen het hok uit. (=exact alles van tevoren weten)
  10. goed gereedschap hangt onder een afdak. (=ik ben wel te dik maar mijn ‘gereedschap` (de penis) werkt nog goed.)
  11. goed gereedschap is het halve werk (=door de juiste hulpmiddelen te gebruiken wordt het karwei snel geklaard)
  12. iemand om een boodschap sturen (=iemand een opdracht laten uitvoeren)
  13. korte afrekening maakt lange vriendschap (=snel terugbetalen (teruggeven) voorkomt ruzie)
  14. korte rekeningen maken lange vriendschappen. (=financiële geschillen moet je direct oplossen)
  15. kwaad gezelschap doet dolen. (=vermijdt omgang met mensen die een negatieve invloed op je leven kunnen hebben)
  16. kwade gezelschappen bederven goede zeden. (=slechte eigenschappen overnemen van slechte vrienden)
  17. men moet de schapen scheren maar niet villen (=als men uit hebberigheid de inkomstenbron opoffert heeft men niets meer voor in de toekomst)
  18. scheer de schapen als ze wol hebben (=niet tegen elke prijs voordeel willen nastreven)

26 betekenissen bevatten `schap`

  1. de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
  2. als de armoede binnenkomt vliegt de liefde het venster uit (=armoede betekent vaak het einde van vriendschappen en relaties)
  3. hoogmoed deed nooit iemand goed. (=arrogantie en overmoed zijn slechte eigenschappen)
  4. het beste paard van stal (=de belangrijkste persoon in het gezelschap)
  5. goede papieren hebben (=de goede eigenschappen hebben (voor een baan))
  6. paradepaard (=een bezit, eigenschap, kunst of vaardigheid waar iets of iemand trots op is)
  7. een oud paard hoort graag het klappen van de zweep. (=een oud persoon hoort graag verhalen over het oude vakmanschap)
  8. er komt een dominee voorbij (=er valt een plotselinge stilte in een rumoerig gezelschap)
  9. de keel kost veel (=herhaalde dronkenschap leidt tot armoede)
  10. het krullen van de staart is het fatsoen van de hond. (=iedereen heeft wel een positieve eigenschap)
  11. goed gereedschap hangt onder een afdak. (=ik ben wel te dik maar mijn ‘gereedschap` (de penis) werkt nog goed.)
  12. en petit comité (=in een klein genootschap, in het geheim)
  13. aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
  14. wie olie meet wordt er vet van (=in slecht gezelschap wordt men slecht)
  15. zo vader, zo zoon (of: Zo moeder, zo dochter) (=kinderen erven de eigenschappen van hun ouders)
  16. het ligt aan de schaatsen en nooit aan de man. (=men geeft het gereedschap eerder de schuld dan zichzelf)
  17. iemand op iets aankijken (=over een eigenschap of daad van iemand niet tevreden zijn)
  18. kwade gezelschappen bederven goede zeden. (=slechte eigenschappen overnemen van slechte vrienden)
  19. je blind staren op (=te veel naar één eigenschap kijken)
  20. je netten drogen (=uitrusten na dronkenschap)
  21. je kap over de haag hangen (=uittreden uit klooster of priesterschap)
  22. letters eten (=veel boekenwetenschap opdoen)
  23. beter een goede buur dan een verre vriend (=vriendschap op afstand is minder waardevol)
  24. wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
  25. geen mens zo gek of hij heeft een goeie trek. (=zelfs vreemde mensen hebben goede eigenschappen)
  26. vuile boter, vuile vis (=zonder goed gereedschap bereik je geen goede resultaten)

5 dialectgezegden bevatten `schap`

  1. e farem schap (=stevige borsten) (Antwerps)
  2. gif mè mor e flesken bier van 't schap (=geef mij maar een glas bier op kamertemperatuur) (Sint-Niklaas)
  3. hij zit met de gebakke pijre; dieën et zen eige de koort oemgedoan; emet in zenne eige vinger gesneeë; em zit oept schap (=hij zal met de gevolgen moeten leven) (Diesters)
  4. iet vant schap (=Een versnapering op café) (Hulshouts)
  5. veel volk in de stoassie / e ferm schap / ne fermen toog / dor kunde blompotten op zetten (=dikke borsten) (Sint-Niklaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen