Spreekwoorden met `persoon`

Zoek

Eén spreekwoord bevat `persoon`

  1. zonder aanzien des persoons (=zonder iemand voor te trekken; zonder er rekening mee te houden om wie het gaat)

52 betekenissen bevatten `persoon`

  1. aan de voeten van Gamaliël zitten (=aandachtig luisteren naar de les die een wijs persoon meegeeft)
  2. het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
  3. waar meerderman komt moet minderman wijken (=als een machtig persoon iets zegt, moet de minder machtige zwijgen)
  4. als er één schaap over de dam is, volgen er meer (=als één persoon iets nieuws geprobeerd heeft, durven anderen ook wel)
  5. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  6. dat is een stuk! (=dat is een aantrekkelijk persoon)
  7. uit het oog, uit het hart (=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is)
  8. het beste paard van stal (=de belangrijkste persoon in het gezelschap)
  9. het slechtste wiel van de wagen kraakt meest. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  10. holle vaten klinken het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  11. ijdele tonnen rollen het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  12. nomen nescio (=de niet genoemde persoon)
  13. als een spin in het web (=de persoon of organisatie waar alles om draait)
  14. met zijn talenten woekeren (=de persoonlijke mogelijkheden/gaven goed gebruiken)
  15. de molen is/loopt door de vang (=de zaak of persoon is in de war (gek))
  16. het beste paard van stal vergeten. (=een belangrijk persoon over het hoofd zien)
  17. een krent (=een gierig persoon)
  18. een slimme vogel (=een handig persoon met overal een oplossing voor)
  19. een echte Hannes (=een onhandig persoon)
  20. een oud paard hoort graag het klappen van de zweep. (=een oud persoon hoort graag verhalen over het oude vakmanschap)
  21. brave hendrik (=een persoon die op overdreven wijze de regeltjes volgt)
  22. een rots in de branding (=een persoon waarop je kunt vertrouwen en die je steunt.)
  23. met hem kun je gaan vissen (=een prettig persoon in de omgang)
  24. zo kalm als een zalm (=een rustig persoon)
  25. een schurftig schaap steekt de hele kudde aan (=een slechte persoon in een groep, maakt de hele groep slecht)
  26. dat is een kwal (=een uiterst vervelend persoon)
  27. een aflossing van de wacht (=een vervanging van de ene persoon door een andere)
  28. een vriendelijk gezicht brengt overal licht (=een vrolijk persoon weet vaak meer te bereiken dan een nors persoon)
  29. een lulletje rozenwater (=een weinig dynamisch persoon)
  30. een pilaarbijter (=een zeer schijnheilig / hypocriet persoon)
  31. geen twee kapiteins op één schip (=er moet maar één persoon de leiding hebben, anders gaat het niet goed)
  32. geen katje om zonder handschoenen aan te pakken (=geen gemakkelijk persoon)
  33. beer op sokken (=gezegd van een dik, plomp persoon)
  34. Hollands welvaren (=gezegd van een zeer gezond uitziend persoon)
  35. het is niet om de knikkers maar om het recht van het spel (=het is niet voor persoonlijk voordeel, maar omwille van de rechtvaardigheid)
  36. iemands bloed wel kunnen drinken (=iemand niet mogen en daardoor alles doen om die persoon te hinderen)
  37. iemand op zijn nummer zetten (=iemand zeer nadrukkelijk op zijn fouten wijzen, op een wijze die voor die persoon beschamend is)
  38. iemand van haver tot gort kennen (=iemands persoonlijkheid helemaal kennen)
  39. niet aan het juiste adres zijn (=iets aan de verkeerde persoon vragen)
  40. kolen op iemands hoofd stapelen (=iets goed doen voor een onvriendelijke persoon)
  41. vurige kool op iemands hoofd stapelen (=iets goeds doen voor een vijandig persoon)
  42. de ogen zijn de spiegels der ziel (=in de ogen van een persoon herkent men het karakter)
  43. vang vossen met vossen (=je moet een slimme persoon vangen door slim te zijn)
  44. ten voeten uit (=letterlijk: de volledige gestalte is afgebeeld; figuurlijk: een getrouwe persoonsbeschrijving)
  45. zo mager als een stokvis, sprot, garnaal (=mager persoon)
  46. een kind om een boodschap sturen. (=niet de juiste persoon iets op laten lossen)
  47. niet met iemand door één deur kunnen (=niet met iemand kunnen samenwerken (door verschillen in persoonlijkheid.))
  48. zachtgekookt ei (=onheldhaftig persoon)
  49. de lachende derde (=persoon die buiten een conflict staat, maar profiteert van de uitkomst)
  50. een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)

50 dialectgezegden bevatten `persoon`

  1. 'n Bus mi vlooen. (=Een kittig persoon) (Bevers)
  2. 'n kers opstaeke vör d'n duûvel (=aan de verkeerde persoon eer bewijzen) (Weerts)
  3. 'n kieken zonder kop (=een dwaas persoon) (Wevelgems)
  4. 'n stuk strónt (='n verachterlijk persoon) (Genneps)
  5. 'n vrolijke frans (=een zorgeloos persoon) (Westerkwartiers)
  6. 'n zok van ne mins (='n zachtaardig persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. 'nen Dreuge (=Saai persoon) (Helenaveens)
  8. 't beibbeke (=voorgetrokken persoon of kind) (Aarschots)
  9. 't Brand gjeen licht bovn (=Over een domme persoon) (maldegems)
  10. 'T doodskoppe niet weerd (Dôodskoppe) (=Waardeloos persoon) (Westfries)
  11. 't es ne zeemelirre (=hij is een onrustig persoon) (Gents)
  12. 't vel over de biënen (=erg mager persoon) (Meers)
  13. 't zit in zijn mouwe (=een sluw of geslepen persoon zijn) (oudenaards)
  14. ' t is nun ertefretter (=het is een moeilijke, ontevreden persoon) (Sint-Niklaas)
  15. a es mè gin tang oeën te pakkn (=erg slechtgezinde persoon) (Meers)
  16. Aa zwiet zeufs baa t schaaite (=Tegen persoon die super lui is: hij zweet bij het kakken.) (tervurens)
  17. aat ouw zen kas gekraupe (=zwak mager persoon) (Tiens)
  18. afgaun: Da gaud a goed af (=Jij bent daar de geschikte persoon voor) (Lebbeeks)
  19. Afgelekte Boestrink (=Zeer magere persoon) (Brussels)
  20. ai slikt z'n grom (=De persoon is erg kwaad maar houdt zijn woede in.) (Urkers)
  21. ain moal ofschovveld, ain moal ofvroren (=klein gebleven persoon) (Gronings)
  22. ainzaalm (=onnozel / naïef persoon) (Gronings)
  23. Aolle Jan Toezel (=Niet goed nadenkend persoon) (drents)
  24. aorighen draaier (=zich vreemd gedragend persoon) (Axels)
  25. Arme sodemieter (=Een arm persoon) (Amsterdams)
  26. As niets komt tot iets, wordt iets, niets (=De afkomst verloochenen, Verwaand persoon) (Giethoorns)
  27. As ów kó.nt nie vast zat, zowde ze nog kwietraake (=Kritiek op slordig persoon) (Genneps)
  28. as se äöver d’n duvel kals den treuts se ‘m oppe stert (=als je over iemand praat en die persoon komt er net aan) (Heitsers)
  29. as tie doodgeschoten word is tie te beroerd om om te vallen (=lui persoon) (Rotterdams)
  30. aste van terdievel kals, zieste zëne stat (=we waren juist over die persoon aan 't praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. astech opzene bauk slips, maugech dat dan ook? (=een goede houding zegt veel over de persoon) (Bilzers)
  32. au vel /versleite badsloef (=oud persoon) (Vilvoords)
  33. azien pisser (=nijdig persoon) (Ostêns)
  34. Azu nen emmer (=Wat een bezitterig persoon) (Hams)
  35. baas sjembek (=belangrijk persoon met jam aan zijn mond) (Fries)
  36. bae den duvel te biechten goan (=iets vertellen aan een onbetrouwbaar persoon) (Wichels)
  37. beder één ezel veur de ploeg as twee peerd'n op staal (=beter één werkwillend persoon dan twee luiwammessen) (Westerkwartiers)
  38. bekiek nau de lengte en brètte (=breedte) van ne luie mins (=hier staat een heel lui persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. Belleken èèn-en tand (=Tandloos persoon) (Bevers)
  40. Ben je op de brommert gekomen? (=persoon met een hele dikke buik) (Rotterdams)
  41. bezikte zak (=verbaasd persoon) (west-vlaams)
  42. bij den dievel te biechte goën (=bij de verkeerde persoon zijn beklag gaan doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. bollie: Nen ieëten bollie (=Seksueel hevig persoon) (Lebbeeks)
  44. calischeklutser (=persoon waarop men niet rekenen kan) (Heuvellands)
  45. Crawlergie (=Een persoon zonder lede maten) (Steenwiekerwolds)
  46. D'n dieje (=Verwijzing naar een persoon) (eindhovens)
  47. d' r is gien lozer goed as mins' n (=die persoon is bijzonder intelligent) (Westerkwartiers)
  48. Da es giene sumpele / da es gien sumpel (=Dat is geen gemakkelijk persoon) (Stals)
  49. Da es ooch nö sjenderm (van gendarme) (=Zegt men van een bazig persoon) (Stals)
  50. da vuil'm da ge der rondlopt (=wat bent u een raar persoon) (Bredaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen