Spreekwoorden met `past`

Zoek

13 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `past`

  1. aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
  2. aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
  3. als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen, dan nadert het einde der dagen (=sommige mensen veranderen nooit)
  4. bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien (=bij gebrek aan het goedkope, het dure gebruiken)
  5. bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. (=bij gemis aan het gewone moet men zijn toevlucht soms wel tot iets duurders nemen.)
  6. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  7. de koe van de pastoor eet iedere dag mals gras (=wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven)
  8. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  9. er naar uitkijken als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje (=iets vol verwachting tegemoet zien)
  10. geen pot zo scheef of er past een deksel op (=voor iedereen is wel een levenspartner te vinden)
  11. op ieder potje past wel een dekseltje (=voor iedereen bestaat er een geschikte levenspartner)
  12. wie de pastoor niet eert, wie zijn absolutie riskeert (=om je ambitie te bereiken, moet je extra aardig zijn voor de hoge heren)
  13. wie de schoen past trekke hem aan (=wie schuldig is mag zich aangesproken voelen)

6 betekenissen bevatten `past`

  1. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  2. de soep wordt nooit zo heet gegeten, als zij wordt opgediend (=er worden meestal minder zware maatregelen toegepast dan was aangekondigd)
  3. het klopt als een zwerende vinger (=het past goed; het is logisch; het is volkomen juist; er is niets tegen in te brengen. (Equivalent aan: het sluit als een bus.))
  4. de sterke arm der wet (=met gepast geweld optredende overheidsorganisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
  5. op tijd en stond (=ten gepasten tijde, af en toe)
  6. we zullen ze eens een poepie laten ruiken (=we zullen iets doen dat hen zal verbluffen (vooral toegepast in situaties waar sprake is van competitie))

50 dialectgezegden bevatten `past`

  1. 't es on zè lijf gegoten (=het kledingstuk is de juiste maat, de job past hem volledig) (Meers)
  2. 't goad-êm goe af (=dat past goed bij hem) (Kaprijks)
  3. 't is na nie te moment (=het past nu niet) (Kaprijks)
  4. ' t gô bijeen (=het past bij elkaar) (Sint-Niklaas)
  5. ae wild'em nie voegen / zae wild'eur nie voegen (=hij / zij past zich niet goed aan de regels aan) (Wichels)
  6. al is 't ook skeve of skel et skippert wel (=Dat past wel bij elkaar) (Giethoorns)
  7. Alles past b'halven de rug en de maaven (=Het past niet (kledingstuk) ) (Londerzeels)
  8. as 't (ne kieër) past (=als het uitkomt, bij gelegenheid) (Wichels)
  9. da goa goe t' huupe (=dat past goed bij elkaar) (Lovendegems)
  10. da goa goe thuupe (=dat past goed bij elkaar) (Gents)
  11. da goa goe tiuëbe (=dat past goed bij mekaar) (Kaprijks)
  12. da pakmech op menen ojem (=de kleding van een vrouw past perfect als het de mannen de adem afsnijdt) (Bilzers)
  13. da past nie in me kraom (=dat is niet geschikt) (Kortemarks)
  14. da steed waaj en tang oppe vèrke (=dat past niet bij elkaar) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. Da stoa as een tang oep een varke (=Dat past niet bij elkaar) (Herentals)
  16. da's 'n kolfke noar heur haand (=dat past precies in haar straatje) (Westerkwartiers)
  17. da's 'n kolfke noar zien haand (=dat past precies bij hem) (Westerkwartiers)
  18. da's 'n vremde eend ien 'e sloot (=die past helemaal niet bij de groep) (Westerkwartiers)
  19. daor zit gin speulieng mir in (=dat past maar net precies) (Oudenbosch)
  20. das gelek hores up a verken (=dat past niet bij elkaar) (Loksbergs)
  21. dat akkerdieërt nie (=dat past niet bij mekaar) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. dat bit mekoar niet (=dat past wel bijelkaar) (Westerkwartiers)
  23. dat maag mij niet beur' n (=dat past niet in mijn budget) (Westerkwartiers)
  24. dat paast niet heul'ndaal (=dat past niet helemaal) (Westerkwartiers)
  25. dat sjeit wie ein tang op ein vèrreke (=dat past niet samen,) (Berg en Terblijts)
  26. Dat verdreg zich wal. (=Dat past goed bij elkaar, dat bijt elkaar niet.) (Aaltens)
  27. de hëbs ne mond zoe graut as nen ingëlse sliëtël, doë pas ook alles op ! (=jij gooit er alles zomaar uit, of het past of niet !) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de mot zitter goed èn! (='t wordt hoogtijd dat de confectie-industrie er een mauw aan past) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. det akkerdeertj toch neet zoeë good mèt ein (=dat past niet goed bij elkaar) (Heitsers)
  30. Det pèstj wie pin in Greet (=Dat past precies) (Hunsels)
  31. doarveur is 'er niet ien 'e wieg lijt (=dat past niet bij hem) (Westerkwartiers)
  32. dun ene vullik bij dun aandere gaod altijd goed (=wat bij elkaar past gaat goed) (Oudenbosch)
  33. è moend èn die past op olle gloaz'n (=veel drinken) (Veurns)
  34. edere gek zien gebrek; eder moel ziene zin; eder worst ziene pin (=het past allemaal bij elkaar) (Heitsers)
  35. et past gelijk en tang oep e verreke; da vloekt bijieën (=niet mooi samengaan) (Diesters)
  36. gene pot zoe sjeef of tër pas ë dèksëlkë op (=op ieder potje past een dekseltje) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Gieen belet? (=Geen bezoek? past het dat ik even binnenkom?) (Zwevegems)
  38. gin pot zo scheef of n dekkel die wal past (=Op ieder potje past een dekseltje) (Twents)
  39. gotj da klieëd ma (=past dat kleed me) (Meers)
  40. Het stao gelak een tang op ê verre'e (=Het past niet samen) (Loois)
  41. ieder pruufke heej zun èège smòkske (=op elk potje past een dekseltje) (Tilburgs)
  42. ip elk potje past er 'n ulleke (=op ieder potje past een deksel) (West-Vlaams)
  43. keet gekocht up de ruttle, keet gekocht goed kom et uut (=ik het gekocht in de hoop dat het past) (Kortemarks)
  44. Krappe sokken (=Het kan / past maar net) (Westfries)
  45. mee têjd in goeste (=als het past) (Kaprijks)
  46. Ok op een schelle pan past wal een lid (=Geen pot zo scheef of er past een deksel op) (Drents)
  47. oo têjd-êt (=als het past) (Kaprijks)
  48. op elk potjen past e schefken / schilken (=op ieder potje past een dekseltje) (Wichels)
  49. op ieder potje past e schilken (=iedereen vindt wel iemand om mee te trouwen) (Sint-Niklaas)
  50. op ieder potjen past e schefken (=op elk potje past een dekseltje) (Wichels)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen