5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `passé`
- als een tang op een varken passen/sluiten (=niet bij elkaar passen)
- bij elkaar passen als twee trommelstokken (=goed bij elkaar passen)
- daar valt wel een mouw aan te passen (=daar is wel een oplossing voor te vinden)
- met passen en met meten wordt de meeste tijd versleten (=voorbereidingen zijn dikwijls het meest tijdrovend onderdeel van een taak)
- op je tellen passen (=voorzichtig zijn)
16 betekenissen bevatten `passé`
- als het niet gaat zoals het moet, dan moet het zoals het gaat (=als de ideale situatie niet haalbaar is, moet je je aanpassen aan de omstandigheden.)
- op een kratje zitten als dat nodig is (=bereid zijn om je aan te passen aan minder luxe)
- iets op een procrustesbed leggen (=een regeling zo toepassen dat hij er voordeel van heeft)
- tussen wal en schip vallen (=er niet bij passen of genegeerd worden.)
- bij elkaar passen als twee trommelstokken (=goed bij elkaar passen)
- dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
- aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
- als het tij verloopt verzet men de bakens (=men moet zich aan de omstandigheden aanpassen)
- wie staat ziet toe dat hij niet valle (=mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen)
- als een tang op een varken passen/sluiten (=niet bij elkaar passen)
- het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
- als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
- in geen twee sloten tegelijk lopen (=voorzichtig zijn en op zichzelf kunnen passen)
- je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
- het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
- je huik naar de wind hangen (=zijn mening aanpassen naargelang de situatie)
18 dialectgezegden bevatten `passé`
- all's good, good te passe (=alles goed) (Twents)
- geine muuw aan te passe (=geen raad weten) (Opglabbeeks)
- gildig; goed te passe (=mollig) (Veurns)
- goed te passe (=alles goed) (Drents)
- goed te passe (=goede doen) (Nunspeets)
- Goed te passe wezen (=Goed in je doen zijn) (Hierdens)
- Hij is te passe ewest (=Hij heeft een ongeluk gehad) (Hoogeveens)
- je zie wel te passe (=je bent dik) (Veurns)
- kan ut nie sjuust passe (=ik heb te weinig klein geld bij) (Oudenbosch)
- mee passe en mete wor veul tijd verslete (=dat is een tijdrovend werk) (Oudenbosch)
- Neet good te passe waen. (=Niet helemaal fit zijn.) (Aaltens)
- op te dieër moette passe (=thuis moeten blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
- Te passe ewest (=Ongeluk gehad) (Drents)
- van passe komn (=bruikbaar zijn) (Veurns)
- van passe slok (=op consumptietemperatuur) (Veurns)
- wa komme kik ier nu van passe (=waarom word ik hier nu mee vergeleken) (Harelbeeks)
- wel te passe zien (=volslank zijn) (Veurns)
- z'is goeëd te passe (=ze is mollig, obees) (Veurns)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen