Spreekwoorden met `blijven`

Zoek

32 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `blijven`

  1. aan de pan blijven hangen/kleven (=zich om bestwil ergens mee bemoeien maar er slecht afkomen)
  2. aan de schors blijven hangen (=iemand of iets alleen op het uiterlijk beoordelen)
  3. aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
  4. aan iets blijven hangen (=ergens verstrikt in raken, ermee bezig blijven)
  5. achter de schermen blijven (=geen bekendheid ergens mee willen krijgen terwijl diegene het wel bedacht heeft)
  6. altijd de oude knecht blijven (=geen vorderingen maken (ook geen achteruitgang))
  7. bezoek en vis blijven drie dagen fris (=je moet geen gasten te lang laten logeren want dan ga je je aan hun gewoonten ergeren)
  8. bij de tekst blijven (=bij het oorspronkelijke plan blijven)
  9. bij moeders pappot blijven (=thuis blijven - enkel spreken over iets waar men iets over weet)
  10. bij zijn positieven blijven (=blijven opletten)
  11. binnen de perken blijven (=zodanig beperkt blijven dat het niet te veel overlast of schade veroorzaakt)
  12. botten blijven platvis (=als je dom bent dan blijf je dat)
  13. buiten schot blijven (=niet worden aangetast)
  14. buiten spel blijven (=(willen) proberen niet betrokken te zijn)
  15. daar kun je ketelaar van blijven (=dat zal niets opbrengen)
  16. een gek en zijn geld blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  17. er koksgast van blijven (=er niets van krijgen , er geen vooruitgang mee maken)
  18. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  19. het antwoord schuldig blijven (=het antwoord niet kunnen geven)
  20. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  21. in gebreke blijven (=zijn taak (belofte) niet uitvoeren)
  22. met de gebakken peren blijven zitten (=voor de moeilijkheden opdraaien)
  23. met de klompen van het ijs blijven (=zich met iets niet inlaten)
  24. met lege handen achterblijven (=niets meer hebben)
  25. op de achtergrond blijven (=niet in de schijnwerpers willen staan.)
  26. op de been blijven (=blijven staan; niet ziek worden; niet verslagen worden)
  27. op een letter doodblijven (=absoluut niets veranderd willen zien)
  28. op iets dood blijven (=erg belust op iets zijn (bv geld; gierig))
  29. op je post blijven (=niet weggaan)
  30. op twee paarden blijven rijden. (=men kan geen keus maken)
  31. op zee blijven (=op zee vergaan/omkomen)
  32. wel thuis kunnen blijven (=het wel kunnen vergeten)

40 betekenissen bevatten `blijven`

  1. je snor drukken (=afwezig blijven / zijn werk niet doen)
  2. recht door zee gaan (=altijd eerlijk blijven/zijn)
  3. bij de tekst blijven (=bij het oorspronkelijke plan blijven)
  4. vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
  5. bij zijn positieven blijven (=blijven opletten)
  6. je kop erbij houden (=blijven opletten, aandacht vasthouden)
  7. op de been blijven (=blijven staan; niet ziek worden; niet verslagen worden)
  8. dat houdt me op de been (=dat zorgt ervoor dat ik door kan blijven gaan; daardoor houd ik het vol)
  9. bot gegeten hebben (=dom geboren zijn en zo blijven)
  10. reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
  11. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  12. voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee blijven houden)
  13. voor anker gaan (=ergens gaan wonen en langer verblijven)
  14. als sneeuw voor de zon verdwijnen (=ergens niets van over blijven)
  15. er zijn tenten opslaan (=ergens verblijven, zich ergens vestigen)
  16. aan iets blijven hangen (=ergens verstrikt in raken, ermee bezig blijven)
  17. eten en drinken houdt lijf en ziel bijeen. (=eten en drinken blijven levensbehoeften.)
  18. geen voetbreed wijken (=hard op zijn standpunt blijven)
  19. een Keulse reis doen (=heel lang wegblijven)
  20. het kan verkeren (=het kan veranderen, de dingen blijven niet zoals ze zijn)
  21. jong geleerd is oud gedaan (=hoe eerder men iets leert, des te langer de vaardigheid zal blijven)
  22. kallen is mallen maar doen is een ding (=je kan het beter doen dan er altijd maar over blijven praten)
  23. wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje (=je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent. Arm geboren, zal wel arm blijven)
  24. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  25. het hoofd koel houden (=kalm blijven, zich niet door de spanning laten meeslepen)
  26. met de hakken in het zand (=koppig blijven)
  27. er nachtwerk van maken (=laat opblijven)
  28. voet bij stuk houden (=niet toegeven, bij de eigen ideeën blijven)
  29. iemand doodpraten (=op iemand blijven inpraten tot hij versuft van raakt)
  30. door het verleden achtervolgd worden (=problemen of fouten van vroeger blijven invloed hebben.)
  31. aan de lus hangen (=recht blijven staan in tram of bus)
  32. iemand de oren afzagen (=steeds blijven aandringen)
  33. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  34. je bivak opslaan (=ter plaatse blijven)
  35. bij moeders pappot blijven (=thuis blijven - enkel spreken over iets waar men iets over weet)
  36. naar iets mogen kijken (=van iets moeten afblijven)
  37. aan mijn lijf geen polonaise (=van mij moet je afblijven)
  38. op je stuk staan (=zich niet laten ompraten en bij de eigen mening blijven)
  39. je tabernakelen bouwen (=zich vestigen met het doel lang te blijven)
  40. binnen de perken blijven (=zodanig beperkt blijven dat het niet te veel overlast of schade veroorzaakt)

50 dialectgezegden bevatten `blijven`

  1. (h) em de stront uit zijn gat vraugen (=iemand aanhoudend persoonlijke vragen blijven stellen) (Lokers)
  2. 't is tiet dat uut is (=dit kan niet blijven duren) (Veurns)
  3. 't is weer om 'n aarvenis te verdeel'n (=het is weer om binnen te blijven) (Westerkwartiers)
  4. 't leste stroeiken oit tak trekken (=ergens langer blijven dan nodig) (Buggenhouts)
  5. a ès op zèbre kop gevall'n en blijven bosj'n (=hij is stapelzot) (Meers)
  6. a zitj op 'n wieër (=blijven doorzagen) (Meers)
  7. a zitj op'n oeven (=als laatste van de kinderen ongehuwd blijven) (Ninoofs)
  8. A-j ' t platte van de voeten maar onder joe ollen (=Blijf met de voeten op de grond staan wees verstandig en nuchter blijven) (Giethoorns)
  9. A-j de pepert en de roepert maar eupen ollen (=Gezond blijven) (Giethoorns)
  10. A-j de poeperd en de roeperd maar eupen olln (=Gezond blijven) (Giethoorns)
  11. A'j 't platte van de voeten maar onder joe olln (=Blijf met de voeten op de grond staan, , nuchter blijven) (Giethoorns)
  12. aad wiëne ès ën graute guns, mér joenk blijve ès ën nog grutter kuns (=oud worden is een gunst, jong blijven een grotere kunst) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. aan de pan blijven hangen (=als laatste achter blijven) (Amsterdams)
  14. aevë goej gevrin ! (=desondanks blijven we goede vrienden) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. agge innut schu (i) tje zit dan motte vaore (=blijven doorgaan nadat je begonnen bent) (Oudenbosch)
  16. al dauws te op zën pëdallë waaj nen akkrëbaot, as te de sjoer nie kon vieërblijve wieës te toch naot (=je moet flink hard kunnen fietsen om een regenbui voor te blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. Ane koeëj blieve (=Thuis blijven) (Hunsels)
  18. aoën de waggël blijve (=bezig blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. As 't zo blef, doe 'k ut der veur! (=Van mij mag het altijd zo blijven) (Hoogeveens)
  20. As de poeperd en de roepert maar eupen blef (=Gezond blijven) (Giethoorns)
  21. as dengeltjes luie motte nie in de prosessie gaon (=waar het goed is moet je blijven) (Oudenbosch)
  22. aske gepresseerd zijtsj, goet tijn aga voesj (=als je gehaast bent, moet je niet blijven) (Galmaardens)
  23. aste kénder sjiks, kraai (g) ste kénder taus (=kinderen blijven kinderen) (Bilzers)
  24. Bezeuk en vis bliève gen dreej daag fris (=Gasten die langer dan een nacht blijven logeren, leiden tot irritatie) (Venloos)
  25. bij moeke's pappot bliev'm (=lang bij de ouders blijven wonen) (Westerkwartiers)
  26. bille bij ouwn (=iemand genegen blijven om iets te verkrijgen) (Waregems)
  27. Binnen de mikken blieven (=Op eigen terrein blijven) (Giethoorns)
  28. Binnen de mikken blieven. (=Op eigen terrein, bnnenshuis blijven) (Giethoorns)
  29. blijven hangen, plekken (=op cafe gaan en laat naar huis komen) (Meers)
  30. blijven ojeme en de wiës nog honned jaor aad (=hoop doet leven, en zolang er leven is is er hoop) (Bilzers)
  31. bluven plakken, bluven pekken (=lang blijven) (Veurns)
  32. boe blijf ger het hoole (=waar blijven jullie het vandaan halen) (Neerharens)
  33. da blef nie mooistaon ee (=daar kun je niet mee blijven aankomen) (Oudenbosch)
  34. dae haet gein zittendje vot (=hij kan niet stil blijven zitten) (Heitsers)
  35. Daor gade gij wostrout nie mee aflope (=Dat moet geheim blijven) (Oosterhouts)
  36. de kappellekes afdoen (=van het ene café naar het andere lopen, overal blijven plakken) (Meers)
  37. de kürrik int midde houwe (=eerlijk blijven) (Opglabbeeks)
  38. de lasten zak opgeven (=blijven als laatste) (Veurns)
  39. de loatste man zijne zak opgeven (=tot de laatste blijven (op een feest) ) (Gavers)
  40. de paut stijf haage (=bij zijn besluit blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. de zak ophaoje (=als laatste blijven) (Heitsers)
  42. den hiemël ès hauch, mèr vër trèn te geraoke moeste dich toch boekkë (=je moet altijd nederig blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. der wor n opstropping (=het verkeer was blijven vastzitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. die ees alle vijf nie, die eé tur mor twee en nen bezekoek, die is nen toer te lank op de meulen blijven zitten (=die man is lichtjes mentaal gehandicapt) (Sint-Niklaas)
  45. doar benn'n we zunner kleerscheur'n oafkomm'm (=daar blijven geen nare gevolgen van over) (Westerkwartiers)
  46. donker'n: Boëten blijven mé d'n donker'n (=Buiten blijven als 't donker is) (Lebbeeks)
  47. dreem mér get waajer (=het zal wel bij je wensen blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. ei zittor op ne schupstoel (=hij zal daar niet lang blijven werken) (Sint-Niklaas)
  49. en nouw oudoe eige koest (=en nu moet je verder rustig blijven) (Oudenbosch)
  50. èn zën koej blijve (=in zijn kooi ( thuis) blijven) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen