10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `niet kunnen`
- het daglicht niet kunnen verdragen/zien (=iets wordt stiekem of oneerlijk gedaan)
- iemand niet kunnen luchten of zien (=een hekel aan iemand hebben)
- iemand niet kunnen zetten (=iemand niet aardig vinden)
- iemands maat niet kunnen halen (=aan iemand niet kunnen tippen)
- iets niet kunnen gebeteren (=iets niet kunnen verhelpen)
- je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)
- je gram niet kunnen halen (=machteloos woedend zijn)
- niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
- niet kunnen heksen (=het niet zo snel afkunnen - er meer tijd voor nodig hebben)
- niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)
24 betekenissen bevatten `niet kunnen`
- niet in iemands schaduw kunnen staan (=aan iemand absoluut niet kunnen tippen)
- iemands maat niet kunnen halen (=aan iemand niet kunnen tippen)
- niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)
- zinken als een baksteen (=direct zinken (niet kunnen zwemmen))
- er geen touw aan vast kunnen knopen (=door de onduidelijkheid niet kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld)
- water en vuur zijn (=elkaar niet kunnen verdragen)
- je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)
- het antwoord schuldig blijven (=het antwoord niet kunnen geven)
- de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
- er niet bij kunnen (=het niet kunnen begrijpen)
- niet thuis geven (=het verwachtingspatroon niet kunnen nakomen)
- iemand het licht in de ogen niet gunnen (=iemand absoluut niet kunnen verdragen)
- een Tantaluskwelling zijn (=iets erg graag willen maar het (net) niet kunnen verkrijgen)
- er geen hoogte van kunnen krijgen (=iets maar niet kunnen begrijpen)
- iets niet met zijn geweten overeen kunnen brengen (=iets niet kunnen doen omdat men het niet goed vindt)
- iets niet kunnen gebeteren (=iets niet kunnen verhelpen)
- je oren niet geloven (=iets wat gezegd wordt, niet kunnen geloven)
- de zon niet in het water kunnen zien schijnen (=jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen)
- het met zich zelf niet eens zijn (=niet kunnen beslissen)
- niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
- niets kunnen binnenkrijgen (=niet kunnen eten)
- de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
- de slappe lach hebben/krijgen (=niet kunnen stoppen met lachen)
- niet halen bij (=niet kunnen tippen aan)
50 dialectgezegden bevatten `niet kunnen`
- 'k ben m'n and'n ofgesneen (=werk niet kunnen verderzetten door omstandigheden) (Waregems)
- 'r nie aon ùit kanne (=iets niet kunnen begrijpen) (Luyksgestels)
- 't Vet in andermans skottel niet kunnen zien liggen (=Jaloersheid) (Giethoorns)
- antoedn van snoens toet dn twoolvn (=niet kunnen onthouden) (Lichtervelds)
- as ich hum zin hèm ich gette en gedroenke (=iemand niet kunnen luchten) (Waanroods)
- asset èn zene kop höbs, höbset nie èn zen K. (=niet kunnen wachten) (Munsterbilzen - Minsters)
- bakstiënslag zwemm (=niet kunnen zwemmen) (Kaprijks)
- daddis om zeep gegaon (=dat heeft het niet kunnen bolwerken) (Oudenbosch)
- de pik hëbbe op iemës (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
- dor èk gene pak op (=iets niet kunnen vatten, begrijpen) (Sint-Niklaas)
- een marbel in ze gat èn (=niet kunnen stilzitten) (Veurns)
- geen oog kunnen dichtdoen (=niet kunnen slapen) (Sint-Niklaas)
- geen zittende K...hëbbe (=niet kunnen stilzitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- geinen aârd hebbe (=niet kunnen wennen) (Weerts)
- gin zitt' nde gat èn (=niet kunnen stilzitten) (Veurns)
- gin zittend gat hen (=niet kunnen stilziten) (Veurns)
- iech höb de hiel nach ligke krawwake (=de slaap niet kunnen vatten) (Mestreechs)
- iemand nie meugen... nie moeten ein (=iemand niet kunnen verdragen) (Sint-Niklaas)
- iemëd konne zien daud valle aoën zën viet (=iemand totaal niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemëd nie konne laaje (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemëd nie konne lochte (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemes de stroeët taupitse (=niet kunnen verdragen dat een ander ook leeft) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemet nè kunne leie (=iemand niet kunnen uitstaan) (Hamonter)
- iems nie konne laaje (=iemand niet kunnen uitstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemud nè kunne leie (=iemand niet kunnen uitstaan) (Budels)
- iet nie kanne vele (=iets niet kunnen uitstaan) (Luyksgestels)
- ij ad beter in zijn broek kunnen schijten (=hij had beter niet kunnen trouwen) (Graauws)
- ik zie niks ouw hemde zit ter voor (=iets niet kunnen zien) (Graauws)
- j'èt er ginne lek an (=in de verste verte niet kunnen evenaren) (Wevelgems)
- loemp ès ook vès, mer de kop dooch nie (=wel willen maar niet kunnen) (Bilzers)
- losse hendsjes hëbbe (=zijn handen niet kunnen thuis houden) (Munsterbilzen - Minsters)
- mekaor nie kunn luchtn (=elkaar niet kunnen uitstaan) (Kortemarks)
- met de kop teeg'n de muur aan loop'm (=zijn zin niet kunnen krijgen) (Westerkwartiers)
- mét iemed nie onder de viet aut kinne (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
- mijnen bruinen kan da nie trekken (=niet kunnen betalen) (Meers)
- Mit den kunde de klutte ok nie uuthaole (=niet kunnen samenwerken door domheid van iemand) (Genneps)
- moemette èn zën broek hëbbe (=niet kunnen stilzitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- neet onder de veut oët kinne (=Je draai niet kunnen vinden) (Venloos)
- nie konne laaje (=niet kunnen luchten) (Bilzers)
- nie konne lochte (=niet kunnen uitstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
- nie onderde viet aut kinne (=zijn draai niet kunnen vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
- nie weten van wad out pèelen mauken (=Zich (m.n. beroepsmatig) niet kunnen redden) (Wichels)
- nog nie o zèn knoesele kommen (=niet kunnen tippen aan iemand) (Meers)
- op hiete stiene zitten (=niet kunnen wachten) (Hals)
- platvall'n: Vee de meet platvall'n (=De erectie niet kunnen behouden) (Lebbeeks)
- vieëdel op vot, d'r wiehzer is kapot (=niet kunnen weten hoe laat het is) (Heerlens)
- wah ge in oew kupke hed, hedde nie in oew kuntje (=Een idee hebben en niet kunnen wachten om het ten uitvoer te brengen.) (Bosch)
- wie wet da jom (=niet kunnen antwoorden) (Veussels)
- ze zin on ' t fezelen (=ze praten zeer stil tegen elkaar zodat anderen het niet kunnen verstaan) (Sint-Niklaas)
- zèn toot blijve roeren (=niet kunnen ophouden met praten) (Sint-Niklaas)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen