Spreekwoorden met `niet kunnen`

Zoek

10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `niet kunnen`

  1. het daglicht niet kunnen verdragen/zien (=iets wordt stiekem of oneerlijk gedaan)
  2. iemand niet kunnen luchten of zien (=een hekel aan iemand hebben)
  3. iemand niet kunnen zetten (=iemand niet aardig vinden)
  4. iemands maat niet kunnen halen (=aan iemand niet kunnen tippen)
  5. iets niet kunnen gebeteren (=iets niet kunnen verhelpen)
  6. je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)
  7. je gram niet kunnen halen (=machteloos woedend zijn)
  8. niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
  9. niet kunnen heksen (=het niet zo snel afkunnen - er meer tijd voor nodig hebben)
  10. niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)

24 betekenissen bevatten `niet kunnen`

  1. niet in iemands schaduw kunnen staan (=aan iemand absoluut niet kunnen tippen)
  2. iemands maat niet kunnen halen (=aan iemand niet kunnen tippen)
  3. niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)
  4. zinken als een baksteen (=direct zinken (niet kunnen zwemmen))
  5. er geen touw aan vast kunnen knopen (=door de onduidelijkheid niet kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld)
  6. water en vuur zijn (=elkaar niet kunnen verdragen)
  7. je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)
  8. het antwoord schuldig blijven (=het antwoord niet kunnen geven)
  9. de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
  10. er niet bij kunnen (=het niet kunnen begrijpen)
  11. niet thuis geven (=het verwachtingspatroon niet kunnen nakomen)
  12. iemand het licht in de ogen niet gunnen (=iemand absoluut niet kunnen verdragen)
  13. een Tantaluskwelling zijn (=iets erg graag willen maar het (net) niet kunnen verkrijgen)
  14. er geen hoogte van kunnen krijgen (=iets maar niet kunnen begrijpen)
  15. iets niet met zijn geweten overeen kunnen brengen (=iets niet kunnen doen omdat men het niet goed vindt)
  16. iets niet kunnen gebeteren (=iets niet kunnen verhelpen)
  17. je oren niet geloven (=iets wat gezegd wordt, niet kunnen geloven)
  18. de zon niet in het water kunnen zien schijnen (=jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen)
  19. het met zich zelf niet eens zijn (=niet kunnen beslissen)
  20. niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
  21. niets kunnen binnenkrijgen (=niet kunnen eten)
  22. de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
  23. de slappe lach hebben/krijgen (=niet kunnen stoppen met lachen)
  24. niet halen bij (=niet kunnen tippen aan)

50 dialectgezegden bevatten `niet kunnen`

  1. 'k ben m'n and'n ofgesneen (=werk niet kunnen verderzetten door omstandigheden) (Waregems)
  2. 'r nie aon ùit kanne (=iets niet kunnen begrijpen) (Luyksgestels)
  3. 't Vet in andermans skottel niet kunnen zien liggen (=Jaloersheid) (Giethoorns)
  4. antoedn van snoens toet dn twoolvn (=niet kunnen onthouden) (Lichtervelds)
  5. as ich hum zin hèm ich gette en gedroenke (=iemand niet kunnen luchten) (Waanroods)
  6. asset èn zene kop höbs, höbset nie èn zen K. (=niet kunnen wachten) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. bakstiënslag zwemm (=niet kunnen zwemmen) (Kaprijks)
  8. daddis om zeep gegaon (=dat heeft het niet kunnen bolwerken) (Oudenbosch)
  9. de pik hëbbe op iemës (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dor èk gene pak op (=iets niet kunnen vatten, begrijpen) (Sint-Niklaas)
  11. een marbel in ze gat èn (=niet kunnen stilzitten) (Veurns)
  12. geen oog kunnen dichtdoen (=niet kunnen slapen) (Sint-Niklaas)
  13. geen zittende K...hëbbe (=niet kunnen stilzitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. geinen aârd hebbe (=niet kunnen wennen) (Weerts)
  15. gin zitt' nde gat èn (=niet kunnen stilzitten) (Veurns)
  16. gin zittend gat hen (=niet kunnen stilziten) (Veurns)
  17. iech höb de hiel nach ligke krawwake (=de slaap niet kunnen vatten) (Mestreechs)
  18. iemand nie meugen... nie moeten ein (=iemand niet kunnen verdragen) (Sint-Niklaas)
  19. iemëd konne zien daud valle aoën zën viet (=iemand totaal niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. iemëd nie konne laaje (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. iemëd nie konne lochte (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. iemes de stroeët taupitse (=niet kunnen verdragen dat een ander ook leeft) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. iemet nè kunne leie (=iemand niet kunnen uitstaan) (Hamonter)
  24. iems nie konne laaje (=iemand niet kunnen uitstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. iemud nè kunne leie (=iemand niet kunnen uitstaan) (Budels)
  26. iet nie kanne vele (=iets niet kunnen uitstaan) (Luyksgestels)
  27. ij ad beter in zijn broek kunnen schijten (=hij had beter niet kunnen trouwen) (Graauws)
  28. ik zie niks ouw hemde zit ter voor (=iets niet kunnen zien) (Graauws)
  29. j'èt er ginne lek an (=in de verste verte niet kunnen evenaren) (Wevelgems)
  30. loemp ès ook vès, mer de kop dooch nie (=wel willen maar niet kunnen) (Bilzers)
  31. losse hendsjes hëbbe (=zijn handen niet kunnen thuis houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. mekaor nie kunn luchtn (=elkaar niet kunnen uitstaan) (Kortemarks)
  33. met de kop teeg'n de muur aan loop'm (=zijn zin niet kunnen krijgen) (Westerkwartiers)
  34. mét iemed nie onder de viet aut kinne (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. mijnen bruinen kan da nie trekken (=niet kunnen betalen) (Meers)
  36. Mit den kunde de klutte ok nie uuthaole (=niet kunnen samenwerken door domheid van iemand) (Genneps)
  37. moemette èn zën broek hëbbe (=niet kunnen stilzitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. neet onder de veut oët kinne (=Je draai niet kunnen vinden) (Venloos)
  39. nie konne laaje (=niet kunnen luchten) (Bilzers)
  40. nie konne lochte (=niet kunnen uitstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. nie onderde viet aut kinne (=zijn draai niet kunnen vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. nie weten van wad out pèelen mauken (=Zich (m.n. beroepsmatig) niet kunnen redden) (Wichels)
  43. nog nie o zèn knoesele kommen (=niet kunnen tippen aan iemand) (Meers)
  44. op hiete stiene zitten (=niet kunnen wachten) (Hals)
  45. platvall'n: Vee de meet platvall'n (=De erectie niet kunnen behouden) (Lebbeeks)
  46. vieëdel op vot, d'r wiehzer is kapot (=niet kunnen weten hoe laat het is) (Heerlens)
  47. wah ge in oew kupke hed, hedde nie in oew kuntje (=Een idee hebben en niet kunnen wachten om het ten uitvoer te brengen.) (Bosch)
  48. wie wet da jom (=niet kunnen antwoorden) (Veussels)
  49. ze zin on ' t fezelen (=ze praten zeer stil tegen elkaar zodat anderen het niet kunnen verstaan) (Sint-Niklaas)
  50. zèn toot blijve roeren (=niet kunnen ophouden met praten) (Sint-Niklaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen