Spreekwoorden met `mot`

Zoek

6 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `mot`

  1. als een marmot (=slapen als een marmot : diep, rustig)
  2. een glas op zijn tijd houdt de mot uit de maag. (=wordt gezegd door mensen die graag een borreltje lusten)
  3. een mot in de maag hebben (=honger lijden)
  4. halfjes en motregen dringen door. (=ook van kleine beetjes wordt je dronken)
  5. jeu de mots (=woordspeling)
  6. slapen als een marmot/otter/roos (=erg vast en heerlijk slapen)

10 betekenissen bevatten `mot`

  1. door het lint gaan (=door woede je emoties niet (meer) onder controle kunnen houden)
  2. een brok in de keel krijgen (=emotioneel aangedaan zijn)
  3. een krop in de keel hebben (=emotioneel aangedaan zijn)
  4. een traan wegpinken (=emotioneel geraakt zijn, ontroerd zijn door iets => emotioneel)
  5. vuur in de ogen hebben (=gemotiveerd en passioneel zijn)
  6. angst is een slechte raadgever (=laat je niet leiden door angst. / Emoties zijn gevaarlijk)
  7. als bijen naar de honing komen (=met velen komen en sterk gemotiveerd zijn)
  8. het hart op de lippen hebben (=over zijn emoties durven praten - alles zeggen wat men denkt)
  9. als een marmot (=slapen als een marmot : diep, rustig)
  10. geen spier vertrekken (=zonder enige emotie over zich heen laten gaan)

50 dialectgezegden bevatten `mot`

  1. `je mot zeker weer iets van me hè / wat mojje nu weer van me? ) *ironisch bedoeld als iemand een beetje slijmt (vaak kinderen die dat doen richting een moeder) (=`je wilt zeker weer iets van mij ` (ironisch als iemand slijmt)) (Utrechts)
  2. 'n mot op zijne kop geven. (=Een slag op het hoofd geven.) (Bevers)
  3. 't leste schip mot ok vracht hemm'n (=maak je niet zo druk) (Westerkwartiers)
  4. ' t mot eerst warre wil ' t reeje (=Het moet eerst een rommel zijn wil het weer netjes worden) (Alblasserdams)
  5. Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. (=At 't niet kin soa't 't mot, dan mot 't maar soa't 't kin.) (Bildts)
  6. An hard lopen he-j nich völ, iej mot op tied van hoes goan. Wel te late is opstoan, möt n heeln dag op n draf goan (=Achter de feiten aanlopen) (Twents)
  7. As 't niet kan zo het mot,dan mot het maar zo het kan (=Het is niet anders) (Giethoorns)
  8. As 't niet zo het mot, dan mot 't maar zo het kan (=Het is niet anders) (Giethoorns)
  9. As ' t niet kan zo et mot, dan mot et maar zo et kan (=het is niet anders) (Giethoorns)
  10. As ie d`r ene zear wilt doon, mot ie 'n stoomp mes nemm'n (=Als je iemand pijn wilt doen, moet je een stomp mes nemen.) (Twents)
  11. as ie wilt flitsen mot ie de boks, bokse loat`n zakken.* (=als je wilt flitsen dan moet je de broek laten zakkken.) (Twents)
  12. au etj alles me krot en mot op (=zijn bord leegeten) (Ninoofs)
  13. baeje baatj neet, hie mót de zeiktón kome (=dat is slechte grond, alleen resultaat met bemesting) (Heitsers)
  14. Bo dë browër és mot dë bèkker nie zin (=Waar de brouwer is moet de bakker niet komen) (Tongers)
  15. d r mot olie zijn (=je moet je kunnen bedruipen) (Oudenbosch)
  16. D'r mot n'n kapp'n sprekker kom'n, wil e nen zwieger verbetter'n (=soms kun je beter niets zeggen) (Twents)
  17. Da mot nie magge, da mos nie magge (=Het zou verboden moeten zijn) (Rotterdams)
  18. da mot z n verloop ebbe (=daar is tijd voor nodig) (Oudenbosch)
  19. dae kiektj of d’r haver mót pikke oet ein spakan (=hij heeft een bleek, mager gezicht (spakan = kan met enge hals om gist te bakken, daar krijg je niet gemakkelijk wat uit gehaald)) (Heitsers)
  20. dae kni-jboeëne wiltj aete, mot miert neet vergaete (=weerspreuk) (Weerts)
  21. dae mich jeugdj, dae mót noch gebore waere (=ik laat me niet gek maken) (Weerts)
  22. dae mich jeugtj, dae môt nog geboeëre waere (=ik laat me door niemand haasten) (Weerts)
  23. dae môt broeëd betale det al lang gaete is (=die heeft schulden) (Weerts)
  24. dae mót op ' ne törf gaon staon um e vêrke in zien gaat te kieke (=iemand die heel klein is) (Weerts)
  25. Dae mót zeike as ein Bels kindermaedje (=Hij moet erg plassen) (Venloos)
  26. Dae neet staeltj of örftj, môt wêrke totte störftj (=een eerlijk mens moet werken tot zijn dood) (Weerts)
  27. dae zie gaat verbörtj, mót oppe blaore zitte (=wie iets doms doet moet er voor boeten) (Weerts)
  28. Dan mot je rap wezen / ...en rap! (=Iemand vertellen dat hij snel moet zijn) (Lopiks)
  29. dan mot oeweige betets late n-ore (=als je het maar op tijd laat weten) (Oudenbosch)
  30. dao hulptj gein gebed, dao mót de mèstker kómme (=geen zachte middelen maar krachtige maatregelen) (Heitsers)
  31. daor mot ne kleine komme (=daar wordt gezinsuitbreiding verwacht) (Oudenbosch)
  32. das mich een koj mot (=dat is een lastig wijf) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. De blauwe wagen mot ff voor komen voor je. (=Je moet worden opgenomen in een gekkenhuis) (Utrechts)
  34. De Grote Kerk mot doorut Zakkendragersstraatjie (=Een zware opgave (ook een synoniem voor 'bevalling')) (Dordts)
  35. de kleinste baedelieër mót de korf drage (=de kleinste is altijd de pineut) (Heitsers)
  36. de konegin mot ook schijte, daggie dat-ie lekker rook (=als er iemand commentaar heeft na je toiletbezoek) (Rotterdams)
  37. de kop mót de vot ane mertj bringe (=ze heeft een mooi gezicht maar wel een dikke kont) (Heitsers)
  38. de mot zitter goed èn! (='t wordt hoogtijd dat de confectie-industrie er een mauw aan past) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. De Parade mót door de Klaosstraot (=De bevalling moet plaatsvinden) (Venloos)
  40. De vent die bier hed uitgevonde mot je krom hange met medallies (=Ik vind bier lekker) (Lopiks)
  41. Dea mot de loesje op krieje. (WT) (=Hij kijkt veel om) (Mechels (NL))
  42. det es 'ne vlotte; asse twieë slekke mót vânge, keumtjer 'm nog ein tössenoet (=iemand die niets voor elkaar krijgt) (Weerts)
  43. Det kuulköpke mòt nog eine kwekker waere (=Hij is nog nat achter de oren) (Roermonds)
  44. Die mot de morgenkeutel nog kwiet (=Traag persoon) (Giethoorns)
  45. die mot gereept worre (=iemand die onder het mes moet) (Oudenbosch)
  46. die vent mot naer Steines (=die man loopt mank) (Hendrik-Ido-Ambachts)
  47. Die't niet Bildts skrive kin, mot 't 'n ander niet lere wille (=Wie niet Bildts kan schrijven, moet het een ânder niet willen leren) (Bildts)
  48. dur mot leve in de brouwerij zijn (=er moet wat te doen zijn) (Oudenbosch)
  49. eder heiligske mót toch zien leecht höbbe (=iedereen heeft recht op iets) (Heitsers)
  50. eder mót zien pekske zelf drage (=ieder moet zijn kruis dragen) (Heitsers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen