Spreekwoorden met `mis`

Zoek

26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `mis`

  1. aan een boom zo vol geladen, mist men een twee pruimpjes niet (=als er van iets grote hoeveelheden zijn, kan er wel wat gemist worden)
  2. achterom is kermis (=gezegd als voorlangs niet de voorkeur heeft)
  3. dat is het geheim van de mis (=zo zit de zaak in elkaar.)
  4. de bal misslaan (=zich vergissen)
  5. de boot missen (=te laat zijn)
  6. de mis aan de muur plakken (=niet naar de mis gaan (verzuimen))
  7. de plank misslaan (=niet het goede inzicht hebben; ernaast zitten)
  8. een groene Kerstmis een witte Pasen. (=als Kerst warm is wordt Pasen koud)
  9. een mens is alleen onmisbaar bij zijn begrafenis (=niemand is onmisbaar.)
  10. geen twee missen voor hetzelfde geld doen (=niet tweemaal hetzelfde zeggen of doen)
  11. gissen doet missen (=als je niet zeker bent van je zaak maar gokt, gaat het meestal fout)
  12. het is kermis in de hel (=het regent terwijl de zon schijnt)
  13. het is niet altijd kermis. (=je kunt niet altijd feestvieren.)
  14. in extremis (=op het nippertje) (Latijn)
  15. in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
  16. kunnen missen als kiespijn (=veel liever niet hebben)
  17. lieg ik, dan lieg ik in commissie (=als ik niet de waarheid vertel komt dat omdat ik niet beter weet of vertel wat anderen vertellen)
  18. liever te dik in de kist dan een feestje gemist (=plezier hebben is belangrijker dan lang leven)
  19. met mist gaat de vorst in de kist (=na mist gaat het vaak dooien)
  20. met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen (=nooit (Sint Juttemis valt op 17 augustus, en dan ligt er geen ijs))
  21. meten is weten, gissen is missen (=je kunt beter afmetingen meten dan schatten)
  22. mist heeft vorst in de kist. (=na mist gaat het vaak vriezen.)
  23. niet geschoten is altijd mis (=als je het niet probeert, komt er ook niks van)
  24. Parijs is wel een mis waard (=om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten)
  25. van een koude kermis thuiskomen (=teleurgesteld thuiskomen)
  26. zo rot als een mispel (=totaal rot (bedorven))

95 betekenissen bevatten `mis`

  1. in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
  2. we gaan geen ijsje eten (=alles mislukt)
  3. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  4. aan een boom zo vol geladen, mist men een twee pruimpjes niet (=als er van iets grote hoeveelheden zijn, kan er wel wat gemist worden)
  5. allemans vriend is allemans gek. (=als je iedereen te vriend wil houden, zal men misbruik van je maken.)
  6. de kruik gaat zo lang te water tot ze barst/breekt (=als men steeds risico`s blijft nemen, gaat het een keer mis)
  7. op heterdaad betrappen (=betrappen tijdens de misdaad)
  8. bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. (=bij gemis aan het gewone moet men zijn toevlucht soms wel tot iets duurders nemen.)
  9. water bij de wijn doen (=compromissen zien te sluiten)
  10. daar heb je het gedonder in de glazen (=daar begint de miserie)
  11. de aanval bloedt dood (=de aanval komt geleidelijk uit op een mislukking)
  12. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  13. roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
  14. de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
  15. niet brandschoon zijn (=dingen misdaan hebben)
  16. om zeep brengen/helpen/zijn (=doden/mislukken)
  17. met vallen en opstaan (leren) (=door mislukkingen leren)
  18. zoet gedronken, zuur betaald. (=drankmisbruik kan veel schade aanrichten)
  19. een doos van Pandora zijn (=een bron van problemen, ellende, ziekte en misère zijn)
  20. tussen beurs en geweten geplaatst zijn (=een financieel goede - maar misdadige - zaak kunnen doen)
  21. achter het net vissen (=een kans missen)
  22. een scheve schaats rijden (=een misstap begaan. Een morele regel overtreden)
  23. donkere morgens mooie dagen. (=een slecht begin hoeft geen mislukking te zijn)
  24. een wigge drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  25. een wig drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  26. een lulletje rozenwater (=een weinig dynamisch persoon)
  27. recht in zijn schoenen lopen/staan (=eerlijk zijn, niets misdaan hebben)
  28. doorgestoken kaart (=er is heel duidelijk iets mis! Hier is getracht om iemand te laten geloven dat er bij toeval iets gebeurt, terwijl het in feite van tevoren gearrangeerd is)
  29. er is klei aan de kloet/knikker (=er is iets mis)
  30. de dood of de gladiolen (=er vol voor gaan, zonder compromissen.)
  31. je hart vasthouden (=ernstig zorgen maken, bang zijn dat het mis gaat)
  32. het zinkende schip verlaten (=ervandoor gaan als de zaak misgaat)
  33. in het water vallen (=falen (een opzet, een voornemen, een plan), mislukken, niet doorgaan)
  34. geef, zodat je gevende blijft (=geef niet meer dan dat je kunt missen.)
  35. zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet (=handel voorzichtig, dan mislukt het niet)
  36. een Homerisch gelach (=harde en gemene lach om het ongeluk, de mislukking of de handicap van tegenstrevers.)
  37. het loopt in`t honderd (=het gaat helemaal mis)
  38. de vis begint te stinken bij de kop (=het loopt het eerst mis bij de leiding)
  39. schipbreuk lijden (=het niet tot zijn doel geraken / mislukken)
  40. corpus delicti (=het voorwerp van de misdaad)
  41. het gaat aan zijn neus voorbij (=hij loopt iets mis)
  42. tussen hoop en vrees dobberen (=hopen dat het goed gaat, maar tegelijkertijd vrezen dat het mis gaat)
  43. tussen hoop en vrees zweven (=hopen dat het goed gaat, maar tegelijkertijd vrezen dat het mis gaat)
  44. iemand iets in de schoenen schuiven (=iemand aanwijzen als de schuldige of als de verantwoordelijke voor een mislukking)
  45. iemand in de luren leggen (=iemand bedriegen of misbruiken)
  46. iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
  47. iemand de ogen verblinden (=iemand door uiterlijke schijn misleiden)
  48. iemand onder handen nemen (=iemand flink aanpakken / mishandelen)
  49. iemand in de wielen rijden (=iemand tegenwerken om te zorgen dat het mis gaat)
  50. de ontbrekende schakel (=iets dat nog mist om iets compleet te maken)

50 dialectgezegden bevatten `mis`

  1. 'k zien mun han of dank me schorre kwiet zien (=ik mis mijn schaar) (Veurns)
  2. 't is net of de duvel d'r met speult (=het ene na het andere gaat mis) (Westerkwartiers)
  3. 't Is ridder of mis (=Het is erop of eronder) (Maldegems)
  4. 't Is van de kluuëten tegen 't bart (=Het gaat mis) (Lokers)
  5. 't mis ip hen (=het verkeerd voor hebben) (Waregems)
  6. 't mis mooi weer om 'n aarfenis te verdeel'n (=als het buiten somber weer is :) (Westerkwartiers)
  7. 't zijn klodden (=Er is iets mis mee) (Lokers)
  8. Ba de poeters no de mis goen (=Iets minder goed doen) (Hals)
  9. baeter sjeef trèn, as raech terlengs (=niet geschoten is altijd mis) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. bijut kruske weglope (=te vroeg uit de mis weggaan) (Oudenbosch)
  11. da kan telln (=dat is niet mis) (Kortemarks)
  12. da waar un mis mee driejere (=er kwam geen eind aan) (Oudenbosch)
  13. daaj maugter zin (=die is niet mis) (Bilzers)
  14. dae haet ’t book al ómgedrage (=hij is er (al) klaar mee (aan het einde van de H. mis ‘draagt de pastoor het boek om’)) (Heitsers)
  15. Dae vink (ze) dae hét ze nie op n raai dae mis ter e paor (=Die is niet goed wijs) (Bilzers)
  16. Dâir ken je niet mis van (=Dat is overduidelijk) (Volendams)
  17. dao höbs se ’t smiete inne glazer (=men waarschuwt ergens voor maar toch gaat het mis) (Heitsers)
  18. das gin kattepis (=dat is niet mis) (Oudenbosch)
  19. das wel un mis weert (=dat is de zonde waard) (Oudenbosch)
  20. dat is deur mn neuze a boord (=iets mis lopen) (Zeeuws)
  21. dat kult um nog uz (=dat gaat eens mis) (Genneps)
  22. de plaank mis howwe (=miskleunen) (Mestreechs)
  23. de tienurenmis (=mis die om tien uur plaats heeft) (Sint-Niklaas)
  24. de vès begint altijd ieës te stinke bij de kop (=het loopt altijd eerst mis bij de leiding) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. diech un plaank tikke (=de plank mis slaan) (Mestreechs)
  26. djuu, naeve 't gaat gesoldeerdj (=mis gegokt) (Weerts)
  27. doar is stront on de knikker, dor schuld iet (=daar is iets mis (daar scheelt iets) ) (Sint-Niklaas)
  28. doar mekeert 't nich an (=daar is niks mis mee) (Twents)
  29. doë ès gene goeje sjoen of hae pits wol ërgës (=overal zal ooit wel wat mis zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. ei gaf èm ne goeie stek (=hij gaf hem een niet mis te verstaan antwoord) (Sint-Niklaas)
  31. Eine wirkman kriegtj 't meiste verantwoordelikheid es get mis geit! (=Een werkman krijgt de meeste verantwoordelijkheid wanneer iets mis gaat!) (Kinroois)
  32. èstër get (=iets mis) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. èt trumptj (=kleine klok wordt geluid om aan te geven dat de mis over .... minuten gaat beginnen.) (Heels)
  34. ge hit iets an de hand (=er is iets mis) (Heusdens)
  35. Ge zèt aboois (=Je hebt het mis) (Dilbeeks)
  36. gièn hoekje de punt af (=daar is niets mis mee) (Flakkees)
  37. God heet de werreldj geschaope in zes daag, mer ze is t'r nao (=veel gaat mis op de wereld) (Weerts)
  38. good gegange, jao kook gegaete en neet geslabdj (=iets doen wat niet mis kan gaan, een onnozel klusje goed afronden) (Heitsers)
  39. hae zoeter glad lengs (=de keeper sloeg de bal mis) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. het sjoeët em ènt verkeirde koet (=de voetballer schoot de bal mis) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. Hie heit een prik mis an z'n kwibbe (=Hij heeft een baard.) (Flakkees)
  42. hij sloeg 'e plaank mis (=hij zat er helemaal naast) (Westerkwartiers)
  43. hij sloeg de plaank mis (=hij nam de verkeerde beslissing) (Westerkwartiers)
  44. ie stond op ne zindere (=Hij liep een afspraakje mis) (maldegems)
  45. Ik gane niet meer te kermis, 't is allienig maar zeuveuursgoed (=Ik mis mijn leeftijdsgenoten op de kermis) (Westfries)
  46. in Steenbaarge naor de kerk gewiest zijn (=niet in de mis geweest zijn) (Oudenbosch)
  47. jes nie in de mis gekipt (=het is geen dommerik) (Ouwegems)
  48. k bin hlad in de boe-ann (=mis) (Zeeuws)
  49. k goa noar de messe (=ik ga naar de mis) (Lauws)
  50. Kiek kwaam lest Jokes nog tegen, ze ed mij toen gezeejen da'k moes zeggen da't zondag ginne mis is. (=Ik kwam laatst Joke nog tegen, ze zei dat ik moest zeggen dat het zondag geen mis is.) (brabants)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen