Spreekwoorden met `met één`

Zoek

39 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `met één`

  1. als je alles van tevoren wist, dan kwam je met een dubbeltje de wereld rond (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  2. dat is iemand met een gebruiksaanwijzing (=dat is iemand waarvan je weet hoe je met diegene om moet gaan)
  3. dat mag met een krijtje aan de balk (=dat is een ongewone gebeurtenis)
  4. een dood kind met een lam handje (=iets dat totaal waardeloos is)
  5. een mop met een baard (=een oude mop)
  6. een paard met een zachte mond moet men met zachte toom besturen. (=zachtaardige mensen moet men niet streng behandelen)
  7. een raadsheer met een p (=raadsheer met p is praatsheer, men heeft er niet veel aan)
  8. een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw (=in de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind)
  9. een vos is niet licht met één strik te vangen. (=slimme mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
  10. het is goed sollen met een dood paard. (=iemand die geen verzet biedt, is een makkelijk slachtoffer)
  11. het is knudde met een rietje (=het is triestig / het lijkt nergens op)
  12. iemand blij maken met een dode mus (=iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn)
  13. iemand met een zwarte kool tekenen (=iemand erg ongunstig voorstellen)
  14. iets met een korreltje zout nemen (=iets niet helemaal voor waarheid aannemen)
  15. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
  16. met een been in het graf staan (=bijna dood, ernstig ziek)
  17. met een dood kalf is het goed sollen (=men kan gerust wat proberen met iets dat al verloren is)
  18. met een goed geloof en een kurken ziel drijft men de zee over (=met vertrouwen en optimisme kan men alles aan)
  19. met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen)
  20. met een half oor (=maar half luisterend)
  21. met een hete aardappel in de keel praten (=op een bekakte manier praten)
  22. met een kanon op een mug schieten (=ophef maken om niks / overdreven zware maatregelen nemen)
  23. met een kennersblik bekijken (=met kennis van zaken beoordelen)
  24. met een kluitje in het riet sturen (=iemand met veel woorden niet veel wijzer maken)
  25. met een lantaarn te zoeken (=heel zeldzaam , moeilijk te vinden)
  26. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  27. met een nat zeil thuiskomen (=dronken thuiskomen)
  28. met een opgestoken zeil (=driftig, boos)
  29. met een rode letter aangetekend staan (=duidelijk vermeld , zodanig dat het zeker niet vergeten wordt)
  30. met een schone lei beginnen (=opnieuw mogen beginnen, zonder dat misstappen uit het verleden nog zichtbaar zijn)
  31. met een sisser aflopen (=uiteindelijk viel het mee)
  32. met een staand zeil (=driftig, boos)
  33. met één voet in het graf staan (=iemand gaat bijna dood)
  34. met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
  35. met een zilveren hengel vissen (=vis kopen in plaats van vangen. Ook: doel bereiken met bedrog)
  36. met een zwarte kool aangetekend staan (=ongunstig bekend staan)
  37. pimpelpaars met een goud randje (=met ondefinieerbare kleur)
  38. te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)
  39. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)

36 betekenissen bevatten `met één`

  1. het lood al in de bil hebben (=al gestraft zijn voor iets. (geschoten zijn met een loden kogel))
  2. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  3. van wal steken (=beginnen met spreken, beginnen met een verhaal)
  4. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  5. uit de heup schieten (=een discussie ingaan met een ongenuanceerde argumentatie)
  6. een leugentje om bestwil (=een leugen met een goede bedoeling)
  7. een krakende wagen (=een onzekere zaak - iemand met een zwakke gezondheid)
  8. het ei met de kip krijgen (=een vrouw getrouwd met een kind trouwen)
  9. er van langs krijgen (=erge straf krijgen, al dan niet met een pak slaag)
  10. een goede gevel versiert het huis. (=gezegd over mensen met een grote neus)
  11. met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)
  12. een kind van Laban (=iemand met een blanke huid)
  13. iemand van katoen geven (=iemand met een pak slaag of woorden straffen)
  14. als een tang op een varken slaan (=iets heeft totaal niets met een besproken onderwerp te maken)
  15. iets op de hals halen (=je met een probleem laten opzadelen)
  16. een goed hart is goud waard (=je treft niet snel meer mensen met een goed karakter)
  17. je aan een ander spiegelen (=je vergelijken met een ander)
  18. op de garf/garve bouwen (=land bebouwen met betaling van de pacht met een deel van de oogst)
  19. horzels steken niet en hommels doden niet. (=mensen met een grote mond dragen het minste bij)
  20. een Salomonsoordeel vellen (=met een heel vraagstuk een zeer wijze en goede beslissing nemen)
  21. met gouden balken (=met een hypotheek (met lening))
  22. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
  23. een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
  24. cum grano salis (=met een korreltje zout)
  25. het puntje van een scherpe pen is `t felste wapen dat ik ken (=met een kritisch woord kan het meest worden bereikt)
  26. er een punt aan kletsen (=met een praatje vergoelijken)
  27. je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
  28. iemand afschepen (=met een voorwendsel wegzenden)
  29. met vlag en wimpel slagen (=met een zeer goede beoordeling slagen)
  30. zuidwest, regennest. (=met een zuidwesten wind komt vaak regen)
  31. met los kruit schieten (=schijnbaar streng straffen met een straf die in feite geen nadeel oplevert)
  32. met zout komen als het ei op is (=te laat komen (met een oplossing))
  33. veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven (=veel mensen zijn al blij met een belofte en geloven alles)
  34. naar de kelder gaan (=verongelukken (en met een schip: zinken))
  35. je hand in een wespennest steken (=zich bemoeien met een problematisch onderwerp en wellicht daardoor zelf moeilijkheden krijgen)
  36. als de stok stijf staat is de uil gaan vliegen (=zit je eenmaal met een erectie, dan is de wijsheid ver zoeken)

50 dialectgezegden bevatten `met één`

  1. 'n harteg woordje met één proat'n (=iemand streng toespreken) (Westerkwartiers)
  2. 'n kienderhaand is gauw gevuld (=een kind is met een kleinigheid al blij) (Westerkwartiers)
  3. 'n vrouwehand en 'ne paerdstand staon noeëts stil (=een vrouw is altijd bezig met een werkje) (Weerts)
  4. 'ne boeëk offe d'r bagge in hieët zitte (=iemand met een dikke buik) (Weerts)
  5. 'ne kop wi-j 'n mooshödje (=iemand met een dik hoofd) (Weerts)
  6. 'pow, wat 'n batteri'je' (=iemand met een brede achterse) (Sallands)
  7. 't es gelijk e perdemuijle (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Oudenhoofs)
  8. 't Hieëlke is gehânge en 't bédje is geschötj (=met een weduwnaar trouwen) (Weerts)
  9. 't is net of 't aannoom'm wark is (=ze werken met een sneltreinvaart) (Westerkwartiers)
  10. 't Is van keske schiet (vroeger schoot men met een luchtkarabijn kaarsjes uit op de kermis en kon men een prijsje winnen) (=Iets van weinig waarde) (Beerses)
  11. 't møndtie zørg dat 't køntie sloag kreg (=met een grote mond krijg je slaag) (Vechtdals)
  12. ' n buiksken bier (=een man met een ronde buik) (Overmeers)
  13. " In ne karreslagn gepist zeker?" (=Vraag aan iemand met een ontstoken oog) (Lokers)
  14. a zitj mè t'bistj'n (=kater - hij zit met een kater) (Meers)
  15. aa ie wooter in zaane kelder (=man met een korte broek) (tervurens)
  16. aan de pinjeir raigen (=iemand met een mes steken) (Heist-op-den-Berg)
  17. aranje (=Leidse kleur met een A) (Leids)
  18. as eure kop op 'n vêrreke stong, lözje neemus geine huidkieës mieër (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Weerts)
  19. as ziêne kop op 'n kelder deur stóng, kwoom gein kat inne kélder (=iemand met een afzichtelijk gezicht) (Weerts)
  20. aste daud bès, bèste heilegans niks mèt ën watch geld (=als je dood zijt, ben je niets met een hoop geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. baeter sjeef trèn, dan raech tërlengs (=soms moet je tevreden zijn met een simpel resultaat) (Bilzers)
  22. Bakkie leut met een spikkeloasie (=Kopje koffie met een speculaasje) (Amsterdams)
  23. bakkie pleur an de heij met een flikie d'rbei (=Kopje koffie in terheijde met een koekje erbij.) (Westlands)
  24. begin den daog nie mètte sjerve van den daog tevürre (=begin iedere dag met een zuivere lei) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. Ben je op de brommert gekomen? (=persoon met een hele dikke buik) (Rotterdams)
  26. bete dabbe (=aarde van bieten verwijderen met een mes) (Hoeselts)
  27. bleij make met un doeij mösj (=blij maken met een dode mus) (mestreechs)
  28. boef spelen (=Met een spel ex aequo spelen) (Walshoutems)
  29. brullende koei zèn zelden goei (=je bent beter af met een stil meisje) (Arendonks)
  30. d'r goan veul makke schoap'm ien 'n hok (=met een beetje inschikken krijgt iedereen een plekje) (Westerkwartiers)
  31. da vraagt za gat met een donderwollek (=dat is evident) (Brussels)
  32. da zè wittebuiken (=kersen met een witte vlek?) (Sint-Niklaas)
  33. daaj ès nie mèt een tang aoën te riere (=die is zo vuil (dat ik ze niet met een tang durf aan te raken)) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. daaj zit mèt hër pekskë opgesjieëp (=zij zit opgescheept met een zwangerschap) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. dae auch gaete met 'ne rônde leepel (=iemand met een grote mond) (Weerts)
  36. dae geet liever daud èn ën grien bloemehiëfke, as èn nen dorre strauk (=de oude man huwde met een veel jongere vrouw) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. dae haet ein stöm ôm koks (= cokes) te kloppe. (=wordt gezegd van een man met een harde zware stem) (Steins)
  38. dae haet eine kop wie eine tujerpoes (=op een ‘tujerpoes’ wordt met een grote hamer geslagen, waardoor de bovenkant splijt en kapot gaat: je hoofd lijkt op deze paal (niet bepaald complimenteus dus)) (Heitsers)
  39. dae hieët eine kop wi-j 'ne möttert, wi-j 'n mooshötje (=iemand met een dik hoofd) (Weerts)
  40. dae hieët eine kop wi-j 'nen eimer (=iemand met een kater) (Weerts)
  41. Dae hieët zien aerpel neet opgaete (=Iemand met een gat in zijn sok) (Weerts)
  42. dae sjoeët nie mèt spek, mér mèt ën heil verke (=die reageerde nogal hevig met een direkte aanval) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. dae zen hiësene hange tësse zen been (=hij is er vanonder getrokken met een jongere) (Bilzers)
  44. Dat gedicht einiget mei in moaie sin. (=Dat gedicht eindigt met een mooie zin.) (Fries)
  45. dat lopt met 'n sizzer oaf (=dat loopt met een sisser af) (Westerkwartiers)
  46. Dat moidje het hoogwater. Gaat over een jongen met één broek, met te korte pijpen. (=Dat meisje heeft hoogwater (als je lange broek te kort of boven enkels was) .) (Westfries)
  47. dat watterzonnëkë vërspëlt niks goeds (=zon met een waterkring errond geeft geen goede vooruitzichten) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. de bik taudoen (=stoppen met een handelszaak, het faillissement aanvragen, het hoofdstuk afsluiten) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. de broene oppe stál zétte (=Klaar zijn met een werk) (Weerts)
  50. de koe méttet kaaf kope (=trouwen met een vrouw die al moeder is) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen