39 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `met één`
- als je alles van tevoren wist, dan kwam je met een dubbeltje de wereld rond (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
- dat is iemand met een gebruiksaanwijzing (=dat is iemand waarvan je weet hoe je met diegene om moet gaan)
- dat mag met een krijtje aan de balk (=dat is een ongewone gebeurtenis)
- een dood kind met een lam handje (=iets dat totaal waardeloos is)
- een mop met een baard (=een oude mop)
- een paard met een zachte mond moet men met zachte toom besturen. (=zachtaardige mensen moet men niet streng behandelen)
- een raadsheer met een p (=raadsheer met p is praatsheer, men heeft er niet veel aan)
- een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw (=in de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind)
- een vos is niet licht met één strik te vangen. (=slimme mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
- het is goed sollen met een dood paard. (=iemand die geen verzet biedt, is een makkelijk slachtoffer)
- het is knudde met een rietje (=het is triestig / het lijkt nergens op)
- iemand blij maken met een dode mus (=iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn)
- iemand met een zwarte kool tekenen (=iemand erg ongunstig voorstellen)
- iets met een korreltje zout nemen (=iets niet helemaal voor waarheid aannemen)
- met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
- met een been in het graf staan (=bijna dood, ernstig ziek)
- met een dood kalf is het goed sollen (=men kan gerust wat proberen met iets dat al verloren is)
- met een goed geloof en een kurken ziel drijft men de zee over (=met vertrouwen en optimisme kan men alles aan)
- met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen)
- met een half oor (=maar half luisterend)
- met een hete aardappel in de keel praten (=op een bekakte manier praten)
- met een kanon op een mug schieten (=ophef maken om niks / overdreven zware maatregelen nemen)
- met een kennersblik bekijken (=met kennis van zaken beoordelen)
- met een kluitje in het riet sturen (=iemand met veel woorden niet veel wijzer maken)
- met een lantaarn te zoeken (=heel zeldzaam , moeilijk te vinden)
- met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
- met een nat zeil thuiskomen (=dronken thuiskomen)
- met een opgestoken zeil (=driftig, boos)
- met een rode letter aangetekend staan (=duidelijk vermeld , zodanig dat het zeker niet vergeten wordt)
- met een schone lei beginnen (=opnieuw mogen beginnen, zonder dat misstappen uit het verleden nog zichtbaar zijn)
- met een sisser aflopen (=uiteindelijk viel het mee)
- met een staand zeil (=driftig, boos)
- met één voet in het graf staan (=iemand gaat bijna dood)
- met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
- met een zilveren hengel vissen (=vis kopen in plaats van vangen. Ook: doel bereiken met bedrog)
- met een zwarte kool aangetekend staan (=ongunstig bekend staan)
- pimpelpaars met een goud randje (=met ondefinieerbare kleur)
- te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)
- wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
36 betekenissen bevatten `met één`
- het lood al in de bil hebben (=al gestraft zijn voor iets. (geschoten zijn met een loden kogel))
- dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
- van wal steken (=beginnen met spreken, beginnen met een verhaal)
- je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
- uit de heup schieten (=een discussie ingaan met een ongenuanceerde argumentatie)
- een leugentje om bestwil (=een leugen met een goede bedoeling)
- een krakende wagen (=een onzekere zaak - iemand met een zwakke gezondheid)
- het ei met de kip krijgen (=een vrouw getrouwd met een kind trouwen)
- er van langs krijgen (=erge straf krijgen, al dan niet met een pak slaag)
- een goede gevel versiert het huis. (=gezegd over mensen met een grote neus)
- met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)
- een kind van Laban (=iemand met een blanke huid)
- iemand van katoen geven (=iemand met een pak slaag of woorden straffen)
- als een tang op een varken slaan (=iets heeft totaal niets met een besproken onderwerp te maken)
- iets op de hals halen (=je met een probleem laten opzadelen)
- een goed hart is goud waard (=je treft niet snel meer mensen met een goed karakter)
- je aan een ander spiegelen (=je vergelijken met een ander)
- op de garf/garve bouwen (=land bebouwen met betaling van de pacht met een deel van de oogst)
- horzels steken niet en hommels doden niet. (=mensen met een grote mond dragen het minste bij)
- een Salomonsoordeel vellen (=met een heel vraagstuk een zeer wijze en goede beslissing nemen)
- met gouden balken (=met een hypotheek (met lening))
- onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
- een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
- cum grano salis (=met een korreltje zout)
- het puntje van een scherpe pen is `t felste wapen dat ik ken (=met een kritisch woord kan het meest worden bereikt)
- er een punt aan kletsen (=met een praatje vergoelijken)
- je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
- iemand afschepen (=met een voorwendsel wegzenden)
- met vlag en wimpel slagen (=met een zeer goede beoordeling slagen)
- zuidwest, regennest. (=met een zuidwesten wind komt vaak regen)
- met los kruit schieten (=schijnbaar streng straffen met een straf die in feite geen nadeel oplevert)
- met zout komen als het ei op is (=te laat komen (met een oplossing))
- veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven (=veel mensen zijn al blij met een belofte en geloven alles)
- naar de kelder gaan (=verongelukken (en met een schip: zinken))
- je hand in een wespennest steken (=zich bemoeien met een problematisch onderwerp en wellicht daardoor zelf moeilijkheden krijgen)
- als de stok stijf staat is de uil gaan vliegen (=zit je eenmaal met een erectie, dan is de wijsheid ver zoeken)
50 dialectgezegden bevatten `met één`
- 'n harteg woordje met één proat'n (=iemand streng toespreken) (Westerkwartiers)
- 'n kienderhaand is gauw gevuld (=een kind is met een kleinigheid al blij) (Westerkwartiers)
- 'n vrouwehand en 'ne paerdstand staon noeëts stil (=een vrouw is altijd bezig met een werkje) (Weerts)
- 'ne boeëk offe d'r bagge in hieët zitte (=iemand met een dikke buik) (Weerts)
- 'ne kop wi-j 'n mooshödje (=iemand met een dik hoofd) (Weerts)
- 'pow, wat 'n batteri'je' (=iemand met een brede achterse) (Sallands)
- 't es gelijk e perdemuijle (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Oudenhoofs)
- 't Hieëlke is gehânge en 't bédje is geschötj (=met een weduwnaar trouwen) (Weerts)
- 't is net of 't aannoom'm wark is (=ze werken met een sneltreinvaart) (Westerkwartiers)
- 't Is van keske schiet (vroeger schoot men met een luchtkarabijn kaarsjes uit op de kermis en kon men een prijsje winnen) (=Iets van weinig waarde) (Beerses)
- 't møndtie zørg dat 't køntie sloag kreg (=met een grote mond krijg je slaag) (Vechtdals)
- ' n buiksken bier (=een man met een ronde buik) (Overmeers)
- " In ne karreslagn gepist zeker?" (=Vraag aan iemand met een ontstoken oog) (Lokers)
- a zitj mè t'bistj'n (=kater - hij zit met een kater) (Meers)
- aa ie wooter in zaane kelder (=man met een korte broek) (tervurens)
- aan de pinjeir raigen (=iemand met een mes steken) (Heist-op-den-Berg)
- aranje (=Leidse kleur met een A) (Leids)
- as eure kop op 'n vêrreke stong, lözje neemus geine huidkieës mieër (=iemand met een lelijk uiterlijk) (Weerts)
- as ziêne kop op 'n kelder deur stóng, kwoom gein kat inne kélder (=iemand met een afzichtelijk gezicht) (Weerts)
- aste daud bès, bèste heilegans niks mèt ën watch geld (=als je dood zijt, ben je niets met een hoop geld) (Munsterbilzen - Minsters)
- baeter sjeef trèn, dan raech tërlengs (=soms moet je tevreden zijn met een simpel resultaat) (Bilzers)
- Bakkie leut met een spikkeloasie (=Kopje koffie met een speculaasje) (Amsterdams)
- bakkie pleur an de heij met een flikie d'rbei (=Kopje koffie in terheijde met een koekje erbij.) (Westlands)
- begin den daog nie mètte sjerve van den daog tevürre (=begin iedere dag met een zuivere lei) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ben je op de brommert gekomen? (=persoon met een hele dikke buik) (Rotterdams)
- bete dabbe (=aarde van bieten verwijderen met een mes) (Hoeselts)
- bleij make met un doeij mösj (=blij maken met een dode mus) (mestreechs)
- boef spelen (=Met een spel ex aequo spelen) (Walshoutems)
- brullende koei zèn zelden goei (=je bent beter af met een stil meisje) (Arendonks)
- d'r goan veul makke schoap'm ien 'n hok (=met een beetje inschikken krijgt iedereen een plekje) (Westerkwartiers)
- da vraagt za gat met een donderwollek (=dat is evident) (Brussels)
- da zè wittebuiken (=kersen met een witte vlek?) (Sint-Niklaas)
- daaj ès nie mèt een tang aoën te riere (=die is zo vuil (dat ik ze niet met een tang durf aan te raken)) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj zit mèt hër pekskë opgesjieëp (=zij zit opgescheept met een zwangerschap) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae auch gaete met 'ne rônde leepel (=iemand met een grote mond) (Weerts)
- dae geet liever daud èn ën grien bloemehiëfke, as èn nen dorre strauk (=de oude man huwde met een veel jongere vrouw) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae haet ein stöm ôm koks (= cokes) te kloppe. (=wordt gezegd van een man met een harde zware stem) (Steins)
- dae haet eine kop wie eine tujerpoes (=op een ‘tujerpoes’ wordt met een grote hamer geslagen, waardoor de bovenkant splijt en kapot gaat: je hoofd lijkt op deze paal (niet bepaald complimenteus dus)) (Heitsers)
- dae hieët eine kop wi-j 'ne möttert, wi-j 'n mooshötje (=iemand met een dik hoofd) (Weerts)
- dae hieët eine kop wi-j 'nen eimer (=iemand met een kater) (Weerts)
- Dae hieët zien aerpel neet opgaete (=Iemand met een gat in zijn sok) (Weerts)
- dae sjoeët nie mèt spek, mér mèt ën heil verke (=die reageerde nogal hevig met een direkte aanval) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae zen hiësene hange tësse zen been (=hij is er vanonder getrokken met een jongere) (Bilzers)
- Dat gedicht einiget mei in moaie sin. (=Dat gedicht eindigt met een mooie zin.) (Fries)
- dat lopt met 'n sizzer oaf (=dat loopt met een sisser af) (Westerkwartiers)
- Dat moidje het hoogwater. Gaat over een jongen met één broek, met te korte pijpen. (=Dat meisje heeft hoogwater (als je lange broek te kort of boven enkels was) .) (Westfries)
- dat watterzonnëkë vërspëlt niks goeds (=zon met een waterkring errond geeft geen goede vooruitzichten) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bik taudoen (=stoppen met een handelszaak, het faillissement aanvragen, het hoofdstuk afsluiten) (Munsterbilzen - Minsters)
- de broene oppe stál zétte (=Klaar zijn met een werk) (Weerts)
- de koe méttet kaaf kope (=trouwen met een vrouw die al moeder is) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen