Spreekwoorden met `lat`

Zoek


108 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `lat`

  1. aan de latten hangen (=ermee ophouden - bijna bankroet zijn)
  2. aan het eind van zijn latijn zijn (=uitgeput zijn)
  3. alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
  4. ben je belatafeld (=ben je gek)
  5. botten blijven platvis (=als je dom bent dan blijf je dat)
  6. daar is geen woord Frans/latijn/Chinees bij (=iedereen kan dat begrijpen)
  7. dat is latijn voor mij (=dat begrijp ik niet)
  8. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  9. de boel de boel laten. (=tijdelijk afstand nemen van een lastige situatie of probleem)
  10. de bui over laten drijven. (=niet reageren op een moeilijke situatie)
  11. de deur platlopen (=steeds weer bezoeken)
  12. de drempel platlopen (=steeds opnieuw bezoeken)
  13. de hakken laten zien (=zich uit de voeten maken)
  14. de horens laten zien (=zich vijandig tonen)
  15. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  16. de kerk in het midden laten (=bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden)
  17. de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
  18. de kogel door de kerk laten gaan (=de beslissing nemen)
  19. de kuierlatten nemen (=te voet gaan)
  20. de lat hoog leggen (=moeilijk haalbare doelen stellen)
  21. de lip laten hangen (=de moed opgeven, pruilen)
  22. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  23. de rode haan laten kraaien (=iets in brand steken)
  24. de tanden laten zien (=zich heel erg fel verdedigen)
  25. de teugels laten vieren (=een minder streng beleid voeren)
  26. de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
  27. de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
  28. de vogel over het touw laten gaan. (=een kans niet benutten)
  29. de wind niet door de hekken laten waaien (=elke gelegenheid te baat nemen)
  30. denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
  31. denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
  32. een ander liedje laten zingen (=mores leren, van gedacht doen veranderen)
  33. een ei in het nest laten (=iets op voorraad hebben)
  34. een flater slaan (=een nogal domme fout maken)
  35. een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
  36. een steek laten vallen (=een fout maken.)
  37. een veer (moeten) laten (=met minder genoegen moeten nemen)
  38. er een laten vliegen (=een wind laten)
  39. er geen gras over laten groeien (=onmiddellijk profiteren, uitvoeren)
  40. er geen spaan van heel laten (=iets compleet vernielen)
  41. geen middel onbeproefd laten (=alles proberen om een doel te bereiken.)
  42. genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
  43. het achterste van je tong (niet) laten zien (=zich (niet) meteen laten kennen; (n)iets verbergen)
  44. het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
  45. het er niet bij laten zitten (=niet opgeven)
  46. het hoofd laten hangen (=treurig zijn - het opgeven)
  47. het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
  48. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  49. het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
  50. het maar in het midden laten (=niet argumenteren)

149 betekenissen bevatten `lat`

  1. distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  2. distels maaien is distels zaaien (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  3. distels breken is distels kweken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  4. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
  5. ruw laten stikken (=aan zijn lot overlaten)
  6. in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
  7. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  8. het doel heiligt de middelen (=alle middelen zijn toegelaten, zolang het doel maar bereikt wordt)
  9. zo vrij als een vogeltje in de lucht (=alles kunnen doen en laten wat iemand wil)
  10. iemand tot op zijn hemd uitkleden (=alles van iemand afnemen, een te hoge prijs laten betalen)
  11. gezelligheid kent geen tijd (=als het gezellig is, is het niet erg als het wat later wordt)
  12. als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
  13. jong te paard, oud te voet (=als je in je jeugd erg wordt verwend, krijg je het later erg moeilijk)
  14. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  15. als de armoede binnenkomt vliegt de liefde het venster uit (=armoede betekent vaak het einde van vriendschappen en relaties)
  16. van leer trekken (=beginnen met vechten, duidelijk laten merken dat iets als vervelend ervaren wordt)
  17. dat is vers twee. (=dat is voor later)
  18. de boer op gaan (=de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen / verdwalen / de stad verlaten)
  19. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  20. in de kerk geboren zijn (=de deur open laten staan)
  21. de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
  22. roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
  23. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  24. de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
  25. zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
  26. scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
  27. haast je langzaam (=doe het zo snel mogelijk, maar niet sneller (uit het latijn: Festina lente))
  28. het rijk alleen hebben (=doen en laten wat je wil)
  29. de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
  30. je uit de markt prijzen (=door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen)
  31. alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
  32. het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
  33. jezelf op de borst slaan (=duidelijk aan de omgeving laten weten dat men ergens bijzonder trots op is)
  34. eet vis, als er vis is. (=een gunstige gelegenheid moet men niet ongebruikt laten voorbijgaan.)
  35. iets in petto houden (=een mededeling voor later bewaren)
  36. iemand het voordeel van de twijfel gunnen (=een onzekere factor voor hem zo gunstig mogelijk laten meetellen)
  37. een paar mensen optrommelen (=een paar mensen laten komen)
  38. van de bok (laten) dromen (=een pak slaag (laten) krijgen)
  39. het uitmaken (=een relatie beëindigen)
  40. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  41. er een laten vliegen (=een wind laten)
  42. doorgestoken kaart (=er is heel duidelijk iets mis! Hier is getracht om iemand te laten geloven dat er bij toeval iets gebeurt, terwijl het in feite van tevoren gearrangeerd is)
  43. er een plasje overheen doen (=ergens een kleine wijziging in aan (laten) brengen, dat wel duidelijk laat zien dat de afzender iemand van belang is)
  44. zuur opbreken (=ergens mee in moeilijkheden komen (later))
  45. een oude vogel is niet licht te vangen. (=ervaren mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
  46. je ziel in lijdzaamheid bezitten (=gelaten het ongelijk verdragen)
  47. in ere houden (=goed onderhouden, niet laten voorbijgaan)
  48. zwijgen in alle talen (=helemaal niets zeggen, niets van zich laten horen)
  49. in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
  50. de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)

32 dialectgezegden bevatten `lat`

  1. 't ân de lat laote schrieve (=Op de pof kopen) (Genneps)
  2. da kiend lat ze lip angn (=dat kind pruilt) (Kortemarks)
  3. Die 'brië ee lat het brië hang'n (=Die weelde heeft het laten zien) (Harelbeeks)
  4. Die 't breeëd èt, lat et breeëd ang'n (=Wie goed bij kas zit, leeft royaal.) (Veurns)
  5. Die lat zich veur een dubbeltie een gat in de ribben boren (=Die is heel zuinig) (Giethoorns)
  6. Die lat zich veur een dubbeltje een gat in de ribben boren (=Heel zuinig) (Giethoorns)
  7. hij kocht alles op 'e lat (=hij koopt alles op de pof) (Westerkwartiers)
  8. Ie lat oal droai'n da droai (=Hij is ongeïnteresseerd) (Harelbeeks)
  9. Ie lat ool droai'n die droai (=Hij is ongeïntresseerd) (Harelbeeks)
  10. iets an de lat loate schrieve (=op de pof kopen) (Genneps)
  11. je lat der gin gras over groein (=je wacht er niet mee) (West-Vlaams)
  12. je lat er gièèn gès oovre groeîjn (=hij begint er onmiddelijk aan) (Kortemarks)
  13. je lat gès van voî ze voetn maojn (=hij laat zich gemakkelijk doen) (Kortemarks)
  14. je lat het nie an zn êrte komn (=hij trekt het zich niet aan) (Kortemarks)
  15. je lat olles oendr em loîpn (=hij verwaarloost alles) (Lichtervelds)
  16. je lat olles oendr em loîpn (=hij verwaarloost alles) (Kortemarks)
  17. je lat tgès van voî ze voetn moajn (=hij laat gemakkelijk iets afnemen) (Lichtervelds)
  18. je lat ze geld nogol gletsn (=hij geeft gemakkelijk geld uit) (Lichtervelds)
  19. je lat ze geld nogol gletsn (=hij geeft gemakkelijk geld uit) (kortemarks)
  20. je lat ze nogol gletsn (=hij geeft veel geld uit) (Lichtervelds)
  21. lat de boer'n mor dössen (=zich nergens zorgen over maken) (Wichels)
  22. lat den boel moa droai'n (=Laat maar komen dat komt) (Harelbeeks)
  23. lat je ki goane (=laat je eens gaan) (Roeselaars)
  24. lat ze moa vliegen, ze zint pluim niet weirdt (=Je mag gerust windjes laten) (Iepers)
  25. Maager as 'n lat zeen. (=Mager zijn) (Roermonds)
  26. op 'e lat koop'n (=nu kopen en later betalen) (Westerkwartiers)
  27. Op de pof leven / op de lat / ze kopen alles op de lat. ( vroeger werd je rekening met krijt op een lat geschreven met je naam erbij (bij de winkeliers) (=Alles kopen op afbetaling / schulden maken voor je dagelijks bestaan) (Utrechts)
  28. op de pof, op de lat iets kopen (=op afbetaling kopen, iets kopen maar later betalen) (Utrechts)
  29. tès nie meir as een lat mèt twei pënaize en ë kietsje (=zij is zo mager als een lat met kleine tietjes en een gaatje) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. tkump nie op ne frang aoën (=lat de centen maar rollen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. zie / die is zo schraoi dat ze rammelt (=ze is zo mager als een lat) (Putters)
  32. zoea mager wie 'n lat / 'ne boeanestek (=erg mager zijn) (Steins)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen