Spreekwoorden met `kunne`

Zoek


104 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kunne`

  1. bergen kunnen verzetten (=veel taken kunnen verrichten; heel veel werk aankunnen)
  2. bij iemand nog wel kunnen schoolgaan (=aan iemand nog een voorbeeld kunnen nemen)
  3. buiten iets kunnen. (=iets kunnen missen)
  4. de bot kunnen gallen (=een moeilijke taak aankunnen)
  5. de pot op kunnen (=in geen geval krijgen)
  6. de toets  kunnen doorstaan (=alle antwoorden op vragen/problemen weten)
  7. de wereld op zijn duim kunnen draaien (=alles doen wat iemand wil)
  8. de zon in het water kunnen zien schijnen (=kunnen verdragen dat een ander ook iets krijgt)
  9. de zon niet in het water kunnen zien schijnen (=jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen)
  10. door een eiken plank kunnen zien als er een gat in zit (=niet zo bijzonder zijn als je je voordoet)
  11. een lucifer in drieën kunnen kloven (=erg zuinig zijn)
  12. een potje bij hen kunnen breken (=veel getolereerd worden)
  13. een schop van een ezel kunnen verdragen (=je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft)
  14. een veer van zijn mond kunnen blazen (=nog niet totaal uitgeput zijn)
  15. elkaar een hand kunnen geven (=zich in een vergelijkbare situatie bevinden)
  16. er een puntje aan kunnen zuigen (=er een goed voorbeeld aan kunnen nemen)
  17. er geen hoogte van kunnen krijgen (=iets maar niet kunnen begrijpen)
  18. er geen peil op kunnen trekken (=er niet van op aan kunnen)
  19. er geen speld tussen kunnen krijgen (=iets klopt precies, geen gelegenheid krijgen in een gesprek ertussen te komen)
  20. er geen touw aan vast kunnen knopen (=door de onduidelijkheid niet kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld)
  21. er kunnen inkomen (=het wel kunnen begrijpen)
  22. er met de pet niet bij kunnen (=het niet willen/kunnen snappen)
  23. er naar kunnen fluiten (=het niet krijgen)
  24. er niet aan kunnen tippen (=er een voorbeeld aan kunnen nemen)
  25. er niet bij kunnen (=het niet kunnen begrijpen)
  26. er niet over uit kunnen (=er niet over kunnen zwijgen, er zwaar door getroffen zijn)
  27. er niet van kunnen meespreken (=er niets over weten)
  28. er niet van tussen kunnen (=er aan vastzitten)
  29. er zijn maal wel mee kunnen doen (=er wel mee toekomen)
  30. ergens een potje kunnen breken (=ergens graag gezien zijn)
  31. ergens geen kwaad kunnen doen. (=een zeer positieve reputatie hebben ongeacht wat je doet)
  32. geen bokkensprongen kunnen maken (=weinig geld hebben om extra dingen te kunnen kopen)
  33. geen kip meer kunnen zeggen (=zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd)
  34. geen oortje kunnen schelen. (=iets onbelangrijk vinden (oortje = ± een halve cent))
  35. geen pap meer kunnen zeggen (=verzadigd zijn)
  36. geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans blijken te hebben)
  37. geen veer van de mond kunnen blazen (=heel zwak zijn, heel arm zijn)
  38. gestolen kunnen worden (=van geen belang meer zijn - niet langer nodig zijn)
  39. goed je mondje kunnen roeren (=er goed voor zorgen dat je mening wordt gehoord)
  40. goed zijn woord kunnen doen (=een vlotte prater zijn)
  41. het daglicht niet kunnen verdragen/zien (=iets wordt stiekem of oneerlijk gedaan)
  42. het eten niet meer op kunnen. (=spoedig moeten sterven.)
  43. het gras kunnen horen groeien (=erg verwaand zijn - ook gezegd als het ergens muisstil is)
  44. het niet meer kunnen navertellen (=er aan sterven)
  45. het op zijn pantoffels/sloffen afkunnen (=het gemakkelijk aankunnen)
  46. het wel kunnen schudden (=het wel kunnen vergeten)
  47. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
  48. huizen op iemand kunnen bouwen (=sterk op iemand kunnen vertrouwen)
  49. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  50. iemand kunnen verraden en verkopen (=iemand veel te slim af zijn)

189 betekenissen bevatten `kunne`

  1. niet in iemands schaduw kunnen staan (=aan iemand absoluut niet kunnen tippen)
  2. iemands maat niet kunnen halen (=aan iemand niet kunnen tippen)
  3. bij iemand nog wel kunnen schoolgaan (=aan iemand nog een voorbeeld kunnen nemen)
  4. het op de klompen aanvoelen (=achterafgepraat - Dat had men kunnen weten)
  5. verandering van weide doet de koeien goed. (=afwisseling en verandering positieve effecten kunnen hebben)
  6. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  7. zo vrij als een vogeltje in de lucht (=alles kunnen doen en laten wat iemand wil)
  8. een haaienmaag hebben (=alles kunnen verorberen)
  9. iemand om zijn vinger (kunnen) winden (=alles van iemand gedaan (kunnen) krijgen of alles mogen)
  10. een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
  11. op je laatste benen lopen (=bijna niet meer kunnen van vermoeidheid)
  12. goede raad is duur (=bijna te moeilijk om raad te kunnen geven)
  13. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  14. je ei kwijt kunnen (=de gelegenheid hebben zich te uiten; of, zijn creativiteit kunnen gebruiken)
  15. de draad kwijt zijn (=de loop van het verhaal niet meer kunnen volgen)
  16. de poppen aan het dansen (=de ruzie of problemen kunnen beginnen)
  17. met de helm (op) geboren zijn (=de toekomst kunnen voorspellen / bijzonder voorzichtig zijn)
  18. de beste stuurlui staan aan wal (=de toeschouwers kunnen het altijd beter dan de uitvoerders)
  19. tussen die twee was er geen chemie (=die twee mensen hadden te veel karakterverschillen om goed te kunnen samenwerken)
  20. moet is een bitter kruid. (=dingen die men moet doen kunnen onaangenaam of vervelend zijn.)
  21. niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)
  22. je kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit (=dingen kunnen alleen gedaan worden als er een reële kans toe is)
  23. zinken als een baksteen (=direct zinken (niet kunnen zwemmen))
  24. de wal keert het schip (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
  25. er geen touw aan vast kunnen knopen (=door de onduidelijkheid niet kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld)
  26. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  27. door het lint gaan (=door woede je emoties niet (meer) onder controle kunnen houden)
  28. de schepen achter zich verbranden (=een beslissing nemen en niet meer terug kunnen)
  29. tussen beurs en geweten geplaatst zijn (=een financieel goede - maar misdadige - zaak kunnen doen)
  30. een loden pijp hebben (=een hete vloeistof snel kunnen opdrinken)
  31. de bot kunnen gallen (=een moeilijke taak aankunnen)
  32. de kool en de geit sparen (=een oplossing vinden waar beide partijen tevreden mee kunnen zijn)
  33. op de wipstoel zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  34. op de wip zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  35. op de schopstoel zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  36. water en vuur zijn (=elkaar niet kunnen verdragen)
  37. er een puntje aan kunnen zuigen (=er een goed voorbeeld aan kunnen nemen)
  38. er niet aan kunnen tippen (=er een voorbeeld aan kunnen nemen)
  39. een baas boven baas zijn (=er is altijd wel iemand die het beter kan of het beter denkt te kunnen)
  40. er een kleine jongen bij zijn (=er niet aan kunnen tippen)
  41. er wel pap van lusten (=er niet genoeg van kunnen krijgen)
  42. je lol wel opkunnen (=er niet mee kunnen lachen)
  43. er niet over uit kunnen (=er niet over kunnen zwijgen, er zwaar door getroffen zijn)
  44. er geen peil op kunnen trekken (=er niet van op aan kunnen)
  45. er muziek in zitten (=er veel van kunnen verwachten en/of plezier van beleven)
  46. er een melkkoetje aan hebben (=er veel voordeel uit kunnen halen)
  47. er geen houvast aan hebben (=er weinig mee kunnen doen)
  48. mogen lijden (=er wel tegen kunnen - iemand wel kunnen verdragen)
  49. de hand op iets leggen (=ergens aan kunnen komen)
  50. je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)

37 dialectgezegden bevatten `kunne`

  1. asset mar vur niks is, dan kunne ze kèèle. (=als het maar gratis is, dan weten ze van innemen.) (Tilburgs)
  2. daddaar nie beter kunne treffe (=dat kwam erg goed uit) (Oudenbosch)
  3. daor ebbik al ne jas vor kunne uittrekke (=dat heeft me al veel gekost) (Oudenbosch)
  4. daor zulde oewe leut wel mee op kunne (=daar zul je veel mee te doen hebben) (Oudenbosch)
  5. eetiejur zunne draai al kunne vinne (=is hij er al gewend) (Oudenbosch)
  6. Gén gekke sprung kunne maken (=Geen bokkesprongen kunnen veroorloven) (Genneps)
  7. Gikker dorp Hat zien ege dialect de wöad kunne Andesj zieë, mè went vur ze good sjrieve kinne ver 't allemaal laeze. (WT) (=Ieder dorp heeft zijn eigen dialect. de woorden kunnen anders zijn, maar als je ze goed schrijft kunnen wij het allemaal lezen.) (Mechels (NL))
  8. gin puit kunne biechte (=geen cent te makken hebben) (Oudenbosch)
  9. ginne kaant mir op kunne (=klem zitten) (Tilburgs)
  10. Had, had..had hei gevrète en bèn geslikt dan hadde bessems kunne schiete (=had ik dat maar gedaan of als ik dit of dat had gedaan…) (Zurriks)
  11. hij is oan zun geraant kunne komme (=hij is toch getrouwd) (Gastels)
  12. iemand mei e stroeiëke kunne haave (=iemand makkelijk kunnen beïnvloeden) (Winksels)
  13. iemet nè kunne leie (=iemand niet kunnen uitstaan) (Hamonter)
  14. iemud nè kunne leie (=iemand niet kunnen uitstaan) (Budels)
  15. ijis daor nooit aon uit kunne komme (=hij heeft dat nooit kunnen begrijpen) (Oudenbosch)
  16. k-gao wè doen, dè de kiepe nie kunne (=ik ga even plassen) (Tilburgs)
  17. ke kunne dao mne pap nie mee koeln (=het interesseert me niet) (Kortemarks)
  18. ke kunne gièèn pap mièè zeggn (=ik ben doodmoe) (Kortemarks)
  19. Konde gij 't heure? / Hèdde ge 't kunne heure? (=Heb je het kunnen horen?) (Helenaveens)
  20. mee beuter ' n suker kunne kallesiestjien nog lekker moaken (=bij dik beleggen of iets 'extra' toevoegen terwijl het niet echt nodig is) (Zeeuws)
  21. nie thuis kunne brenge (=nooit van gehoord) (Gastels)
  22. Niks kunne als gro.te botteramme klèèn maake (=niet veel presteren) (Genneps)
  23. niks kunne as leppe en leutere (=nergens anders voor deugen dan niksen) (Oudenbosch)
  24. Nog gèn 'vèèr van de lippe kunne blaoze (=lichamelijk kapot zitten) (Genneps)
  25. Nog gen klut vur un krej kunne onderscheie (=Geen verschil kunnen zien) (Genneps)
  26. oep iemand kunne telle (=op iemand kunnen rekenen) (Winksels)
  27. Ovver de kóp kunne loope (=Erg druk zijn) (Genneps)
  28. pompaf zin; kèn op min tong getrapt; 'k ben de leuter af; ze kunne me vangen onder een klak (=bekaf zijn) (Sint-Niklaas)
  29. we kunne noe altij nog in detalaoge le-ge (=je hoeft niet bang te zijn om over te schieten) (Oudenbosch)
  30. zaën hanne nie toës kunne have (=de vrouwen lastig vallen) (winksels)
  31. Ze kunne baeter van mich kalle dan van mich aete (=Van dat geschandaal trek ik mij niets aan) (Weerts)
  32. ze kunne mijn kluutn kuisen (=Het kan me allemaal niet meer schelen) (Brakels)
  33. ze kunne ninne zak opbloazen; ze kunnen de pot op (=ze kunnen naar de vaantjes lopen, ik ben het beu) (Sint-Niklaas)
  34. zulle we de laamp aondoen dan kunne we zien wa we zee-ge (=het wordt weer avond) (Oudenbosch)
  35. zullie kunne nie mee mekaore overweg (=zij accorderen niet) (Oudenbosch)
  36. zullie kunne nie mee mekaore overweg (=zij accorderen niet) (West-Vlaams)
  37. örges mit pèèrd en kar ien kunne keere (=Heel ruim zijn) (Genneps)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen