Spreekwoorden met `kou`

Zoek

26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kou`

  1. bang zijn zich aan koud water te branden (=erg voorzichtig zijn)
  2. daarmee is de kous af. (=er wordt geen aandacht meer aan gegeven)
  3. dat gaat je niet in de kouwe/koude kleren zitten (=dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring))
  4. dat raakt mijn koude kleren niet (=ergens niets mee te maken hebben en zich niet voor interesseren)
  5. de kou is uit de lucht. (=het is opgelost)
  6. denken met kousen en schoenen in de hemel te komen (=denken dat men zich niet moet inspannen)
  7. een koude mei een gouden mei. (=koude in mei is goed voor het land)
  8. er heet noch koud van worden (=zich nergens iets van aantrekken)
  9. eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
  10. geen kou aan de lucht (=geen gevaar)
  11. het laat mij Siberisch koud (=het interesseert me totaal niet)
  12. het naadje van de kous willen weten (=alle details willen weten)
  13. iemand een koud bad geven (=iemand kalmeren , illusies ontnemen)
  14. iets langs je (koude) kleren af laten glijden (=ergens niets van aan trekken)
  15. iets niet koud laten worden (=ergens onmiddellijk op ingaan)
  16. iets zo beu zijn als koude pap (=iets grondig beu zijn)
  17. ijskoud zijn gang gaan (=zich nergens van aantrekken)
  18. jong en oud, op het eind wordt alles koud. (=uiteindelijk gaat iedereen dood.)
  19. koud bier maakt warm bloed. (=alcohol maakt aggressief)
  20. koud en heet uit één mond blazen. (=verschillende standpunten innemen om zijn eigen belangen te dienen)
  21. met de kous op de kop thuiskomen (=teleurgesteld thuiskomen)
  22. niet kousjer zijn (=niet deugen)
  23. nog geen koude aardappel waard zijn (=weinig waard zijn)
  24. op kousenvoeten (=stilletjes, ongemerkt)
  25. van een koude kermis thuiskomen (=teleurgesteld thuiskomen)
  26. zo koud als een kaalgeschoren schaap (=heel erg koud)

8 betekenissen bevatten `kou`

  1. mei koel en wak, veel koren in de zak. (=als het in mei nat en koud is wordt de opbrengst hoog)
  2. een groene Kerstmis een witte Pasen. (=als Kerst warm is wordt Pasen koud)
  3. in zijn kraag duiken (=de kraag hoog opzetten tegen de koude)
  4. zo koud als een kaalgeschoren schaap (=heel erg koud)
  5. verkleumen tot op het bot (=het heel koud krijgen)
  6. als de dagen lengen, gaan de nachten strengen (=het koudste deel van de winter valt na de kortste dag)
  7. vissenbloed hebben (=koudbloedig zijn, weinig gevoel hebben, niet gauw koud hebben)
  8. een koude mei een gouden mei. (=koude in mei is goed voor het land)

47 dialectgezegden bevatten `kou`

  1. 'as één kou de start oplicht, dan sjijte ze allemool. (='als één koe de staart oplicht, ...') (Genker)
  2. 'k bè ('k zî) vervrozen (=ik ben helemaal verstijfd van de kou) (Sint-Niklaas)
  3. 'n kou opschaaren. (=Een verkoudheid opdoen.) (Bevers)
  4. as alleman onder dezelfde perrëpli geet stoeên, wieën ze ammël naoët (=als iedereen het deken naar zich toehaalt, ligt iedereen in de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. as de eene kou skit tilt de angere zen start op (=elkaar naapen) (Urkers)
  6. bloem'n op zèn bieënen èmmen (=bloemen op de benen hebben - de benen zijn rood geblakerd van bij de stoof te zitten of rood van de kou) (Meers)
  7. Dao kunt dich 't leuleke taege. (WT) (=De kou komt je tegen) (Mechels (NL))
  8. das een kaaëlëkê (=die heeft altijd kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. De klets uhweg kriege (=kou vatten) (Wells)
  10. De kons nie wieëte wei 'n kou 'nen hoas vingt! (=Je weet maar nooit) (Genker)
  11. de kou seskes krijgen (=de stuipen krijgen) (Meers)
  12. doe de deur tòch aachter oe gat dicht, ik zit hier te verrèkke van den èèrmoej (=doe de deur toch achter je dicht, ik zit hier te vernikkelen van de kou) (Tilburgs)
  13. doet ô frak oan, straks scheirt ge nog ne fleuris op (=doe uw jas aan of binnenkort heb je een kou vast) (Sinnekloases en niekaarks)
  14. ge zie purper en bla van de ka (=je ziet blauw van de kou) (Wichels)
  15. grizzele van kaa (=rillen van de kou) (Winksels)
  16. Hebbie op een tochie gestaan? (=Ziek, kou gevat) (Westlands)
  17. Het kout ein (=kou hebben) (Bevers)
  18. hij hò blotskòp bèùte gelôope èn toen un goej klèts gevat. (=hij had blootshoofds buiten gelopen en toen een fikse kou gevat.) (Tilburgs)
  19. hur haande waare pèèrs van de kaaw (=haar handen zagen paars van de kou) (Tilburgs)
  20. ich hëb de sjoeër op me lijf (=ik sta te trillen van de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. ich kan het nimei keiëre van de kaa (=ik kan het niet meer uithouden van de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. Ik staot te vernikkeluh vaen de kauw (vernikkelen van de kou: kou lijden) (=ik sta te verkleumen van de kou) (Utrechts)
  23. It is de boer allike folle of de kou skiet of de bolle (=Het maakt de boer niet uit of de koe schijt of de stier) (Fries)
  24. kaa: Zoeë blaat as en schoile van de kaa (=Blauw zien van de kou) (Lebbeeks)
  25. kê-kê-e (=Ik heb kou) (Eekloos)
  26. Keind, keind, ga toch uit de weind, je zie blau van de kou (=Kind kom naar binnen) (Veens)
  27. klutterbillen van de koede (=rillen van de kou) (Veurns)
  28. kou annen, weirm ert (=koude handen, warm hart) (Meers)
  29. kou het vergeetn dat e kaalf west het (=HHij / zij vergeet dat hi / zij ook jong geweest is) (Gronings)
  30. krimpe van de kaa (=afzien van de kou -ineenkrimpen-) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. menne reug gut oupe en tow (=ik ben stijf van de kou) (Tiens)
  32. Mie aa kaa, Mie aa braa kaa. Wau aa Mie kaa? Oep de mèt aa Mie kaa (=Mie had kou, Mie had erg kou. Waar had Mie kou Op de markt had Mie kou) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  33. mie ha bra ka, wou ha mie bra ka? oep de meit ha mie bra ka (=marie had veel kou, waar had marie veel kou?op de markt had marie veel kou) (Buggenhouts)
  34. mieaakaawouaaMiekaaoepdemetaaMiekaa (=Mie had kou waar had Mi kou op de markt had Mie kou) (Bornems)
  35. ot ie nie oppast, gaut ie nog un fleureus opdoen (=als hij niet oplet, zal hij kou vatten) (Maldegems)
  36. reiërë van de kaa (=trillen van de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. reire van de kaa (=bibberen van de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. Reire van de kaauw (=Bibberen van de kou) (nieuwkuijks)
  39. ri-jjere wie 'ne kwakkert (=bibberen van de kou) (Weerts)
  40. snippen vangen (=in de kou staan) (Zeeuws)
  41. soeg wat is tkoud je zou de plihhe illen (=jje zou kou vatten) (Zeeuws)
  42. stao(t) te vernikkuluh vaen de kou (=in de ijskoude staan) (Utrechts)
  43. tes braa kou (=het is vrij koud) (Diesters)
  44. tpooverluutsen zit op au neusken (=iemand wiens neus rood ziet van de kou) (Wetters)
  45. vergon van de kaa (=vergaan van de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. Ziene katte is biätter as aondermaons kou (=Het zijne is altijd beter dan dat van een ander) (Vriezenveens)
  47. Zikkom is nog nait haalf en en kou is nog gain kaalf. (=Bijna is niet helemaal, bv als je iets bijna af hebt en het duurt te lang) (Oldambsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen