Spreekwoorden met `koste`

Zoek

2 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `koste`

  1. de kraag kosten (=ergens bij om het leven komen)
  2. koste wat kost (=hoe dan ook. (ook wel: coûte que coûte))

21 betekenissen bevatten `koste`

  1. met de vork schrijven (=afzetten, meer kosten rekenen dan werkelijk gemaakt)
  2. het gelag betalen (=alle kosten moeten betalen terwijl ook anderen er schuld aan hebben)
  3. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  4. sijmen betaalt (=diegene die het minste verdient draagt de kosten)
  5. in de papieren lopen (=duur uitkomen, veel geld kosten)
  6. het is kruis of munt, zei de non en ze trouwde de bankier (=een keuze voor het materiële kan ten koste gaan van het spirituele)
  7. de kost gaat voor de baat uit (=eerst moeten er kosten worden gemaakt alvorens men er iets aan verdienen kan)
  8. er behoort meer tot een huishouden dan het zoutvat. (=er zijn veel bijkomende kosten)
  9. aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
  10. Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd (=grote projecten kosten tijd (en vergen geduld))
  11. het is zondegeld (=het is jammer dat daar kosten voor gedaan zijn)
  12. men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. (=ieder zoekt zijn voordeel, ook al is het ten koste van anderen.)
  13. iemand de rekening presenteren (=iemand de kosten ten laste brengen (ook figuurlijk))
  14. goedkoop is duurkoop (=iets goedkoops kan later kosten veroorzaken, bijvoorbeeld door slechte werking, reparaties of onderhoud)
  15. cum expensis (=met (on)kosten)
  16. een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
  17. de noppen van de kleren houden (=onkosten met zich meebrengen)
  18. witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
  19. voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten (=tegen minimale kosten maximaal voordeel verlangen)
  20. veel voeten in de aarde hebben (=veel moeite en tijd kosten)
  21. je ellebogen gebruiken (=zich ten koste van anderen opwerken)

32 dialectgezegden bevatten `koste`

  1. 'k koste wel nie viuëdere (=ik kon niet anders) (Kaprijks)
  2. 'k un koste nie vuodere (=Ik kon niets anders doen) (Eekloos)
  3. 't is buug'n of barst'n (=het moet ten koste van alles doorgaan) (Westerkwartiers)
  4. ‘k koste van nie vjuëdere (=ik kon niet anders (doen)) (Kaprijks)
  5. aoën daaj zin vieël koste (=dat is een lelijke vrouw) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. bij de kappesiene koste biechte bij unne dôove paoter, dè schilde hil wè in de pinnetènsie. (=bij de kapucijnen kon je biechten bij een dove pater, dat scheelde flink wat in de opgelegde penitentie) (Tilburgs)
  7. da geet bloed koste (=dat gaat een zware inspanning kosten) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. da geet kneep koste (=zie maar niet op een inspanning) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. daaj hèt zich zwaur èn de koste gezatte (=ze is helemaal opgetut) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dae hét al ferm koste op zen hat (=die heeft al eelt op zijn hart) (Bilzers)
  11. dae hèt zich zwaur èn de koste gezat (=zijn haren zijn geknipt) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. dat geet kneep koste (=dat gaat veel geld kosten) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. dat geet poenke-poenke koste (=dat gaat veel geld kosten) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. De bés pas ech aat aste kaase mej gon koste aste gatoo! (=oud-zijn kost veel geld) (Bilzers)
  15. Die zal ooch nog wa koste van umstoeëte as ie stoande stèrft (=Wordt gezegd van iemand die erg verwaand is) (Zurriks)
  16. doë koste zëne vulo mëkan èn parkiëre (=die had een dikke ....) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. doë zin koste aon (=wat een lelijke) (Bilzers)
  18. én den tijd datte beiste koste kalle (=vroeger) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. hae hoekdje zich, zoeëdet ze ‘m neet kóste vinje mèt stokverberge (=hij maakte zich klein zodat ze hem niet konden vinden met verstoppertje (hoeke = op de hurken gaan zitten, stokverberge = verstoppertje spelen)) (Heitsers)
  20. ie 'n koste nie fooëdre of toegeev'n (=hij kon niks anders dan bekennen) (Waregems)
  21. je koste gene puut von de rooster elpen (=niets kunnen doen) (Roeselaars)
  22. koste nog wa mieër ... (=is dat niet wat overdreven) (Kaprijks)
  23. koste van nie viuëdere (=ik kon niet anders) (Kaprijks)
  24. koste: koste 'r gouij ie al? (=Kende jij hier al mensen?) (Lebbeeks)
  25. malgré / per forse (=ten koste van alles) (Waregems)
  26. ne wermën erm, ne platte derm (=uiterlijke schijn door dure kleding is meestal ten koste van goed eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. ont koste eind trèkke (=de strijd verliezen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. opte koste van me grautmoeder (=op de kosten van vadertje staat) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. vrigger, waaj de beiste nog koste kalle, wos alles zoe simpel en sjaun (=iedere uil is ooit een uilskuiken geweest) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. werm erm, mér niks èn den derm (=bluffen met zijn kleding, maar ten koste van eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. wêrmen êrm, dinne dêrm (=goed gekleed ten koste van minder eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. Zotte koste (=Onnodige uitgaven) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen