40 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `klein`
- aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
- alles kort en klein slaan (=de hele inboedel kapot slaan)
- beter kleine meester dan grote knecht (=liever een bescheiden zelfstandige dan een grote knecht bij een baas)
- bij kleine hapjes leert men een hond eten. (=geleidelijk aan kun je zelfs aan onmogelijke dingen wennen.)
- bij kleine lapjes leert men de hond leer eten. (=geleidelijk aan wen je zelfs aan de onmogelijkste dingen.)
- de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
- de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
- de kleintjes vallen niet groot (=wordt gezegd als eerder kleine vruchten verkocht worden)
- een grote lantaarn, een klein licht (=veel praat, maar weinig verstand)
- een klein hartje hebben (=weinig durven/gauw bang zijn)
- een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
- een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
- een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
- een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
- er een kleine jongen bij zijn (=er niet aan kunnen tippen)
- geen heilige zo klein of hij wil zijn kaarsje hebben. (=mensen vertellen graag wat voor goeds ze hebben gedaan)
- geen zo kleine sant of hij wil zijn kaars hebben (=ook de mindere machten moet men gunstig stemmen)
- groot bal op kleine aardappelen (=boven zijn stand leven)
- grote parade en klein garnizoen (=een grote vertoning maar niet veel zaaks)
- het geluk ligt in een klein hoekje (=geluk komt onverwachts)
- het zo druk hebben als een klein baasje (=veel kleine karweitjes moeten doen)
- iemand een kopje kleiner maken (=iemand vermoorden)
- iemand klein krijgen (=iemand laten merken dat je hem aankunt, over iemand de baas zijn en diegene tot gehoorzaamheid dwingen)
- in de kleinste potjes zit de beste pommade/zalf (=gezegd van uitzonderlijk kleine personen)
- klein gewin brengt rijkdom in. (=van kleine beetjes komt ook welvaart)
- klein is de rouwe, valt de oude koe dood. (=hoe ouder iemand sterft hoe minder het verdriet)
- kleine houwen vellen grote eiken. (=met veel kleine beetjes kun je veel bereiken)
- kleine oorzaken, grote gevolgen (=kleine dingen kunnen grote gevolgen hebben)
- kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
- kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)
- kleine vossen bederven de wijngaard (=kleine fouten kunnen zorgen voor grote problemen in het geheel)
- met het kleine begint men bij het grote houdt men op (=van de kleine misdaad komt men vanzelf in de grote misdadigheid terecht)
- op de kleintjes letten (=zuinig zijn. Ook de kleine uitgaven proberen terug te dringen)
- op een klein pitje zetten (=tijdelijk laten wachten, slechts langzaam laten verdergaan)
- te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
- vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
- voor geen klein geruchtje vervaard (=niet gauw bang)
- voor geen kleintje vervaard zijn (=veel durven)
- wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (=je moet waardering hebben voor het geringe)
62 betekenissen bevatten `klein`
- wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
- op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
- vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
- dat is een alikruik van een vent. (=dat is een kleine dikke man.)
- dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
- dat kan ik wel in mijn holle kies stoppen (=dat is wel een heel klein beetje)
- een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
- een bitter beetje (=een klein beetje)
- wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
- niet het zout op zijn patatten verdienen (=een klein inkomen hebben)
- een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
- een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
- een loodje in het zakje doen (=een kleine bijdrage leveren)
- een duit in het zakje doen (=een kleine bijdrage leveren. (Historisch: de kleinst mogelijke gave in het collectezakje van de kerk).)
- geen centje pijn. (=een kleine moeite.)
- een visje verschalken (=een kleinigheid meepikken)
- een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
- te weinig om te leven en te veel om te sterven (=een te kleine aalmoes)
- een druppel op een gloeiende plaat (=een zeer kleine bijdrage aan iets groters)
- geen turf hoog zijn (=erg klein zijn, erg teleurgesteld zijn)
- er een plasje overheen doen (=ergens een kleine wijziging in aan (laten) brengen, dat wel duidelijk laat zien dat de afzender iemand van belang is)
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
- in de kleinste potjes zit de beste pommade/zalf (=gezegd van uitzonderlijk kleine personen)
- het is er haardje bij schuurtje (=het is er klein, dicht op elkaar)
- de wereld is een schouwtoneel elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
- de wereld is een pijp kaneel ieder likt eraan maar krijgt niet veel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
- een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
- de haring braden om de hom of kuit (=iets opofferen om een kleinigheid)
- en petit comité (=in een klein genootschap, in het geheim)
- kleine oorzaken, grote gevolgen (=kleine dingen kunnen grote gevolgen hebben)
- kleine vossen bederven de wijngaard (=kleine fouten kunnen zorgen voor grote problemen in het geheel)
- huisjes melken (=kleine huizen duur verhuren)
- kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)
- een Piet Lut zijn (=kleinzerig zijn)
- beter één vogel in de hand dan tien in de lucht (=liever een beetje dan helemaal niets / kleine concrete resultaten zijn beter dan grootse plannen)
- onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
- een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
- kleine houwen vellen grote eiken. (=met veel kleine beetjes kun je veel bereiken)
- tussen servet en tafellaken zijn (=niet bij de kleintjes maar ook niet bij de groten horen)
- twisten om des keizers baard (=om kleinigheden ruzie maken)
- alle beetjes helpen (=ook kleine dingen dragen bij aan het grote geheel)
- halfjes en motregen dringen door. (=ook van kleine beetjes wordt je dronken)
- een haar in de boter vinden/zoeken (=op het kleinste detail vitten)
- bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
- zuinigheid die de wijsheid bedriegt (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
- tot in de puntjes (=tot in het kleinste detail)
- van de naald tot de draad (=tot in het kleinste detail)
- van naald tot draad (=tot in het kleinste detail)
- in het land der blinden is eenoog koning (=tussen dommeriken volstaat een klein beetje verstand om baas te zijn)
- met het kleine begint men bij het grote houdt men op (=van de kleine misdaad komt men vanzelf in de grote misdadigheid terecht)
50 dialectgezegden bevatten `klein`
- 'n Kiendje póngele. (=Een klein kind op de armen dragen.) (Gelaens (Geleens))
- 'n klein vlamke, 'n groot vuur (=kleine oorzaak, groot gevolg) (Westerkwartiers)
- 't is maar een schorte griuët (=het is nogal klein) (Kaprijks)
- 't is mèr 'nnen treej (=het is maar een klein stukje) (Luyksgestels)
- 't is moar ne veusschuut gruuet (=iets heel klein) (Bambrugs)
- 't kot was te klein (=er was grote ruzie) (Tiens)
- 't lacht lik 'n paptoarte (=een lachende baby (of klein kind)) (Wevelgems)
- ’t Es beedre ien luis in de panne dan gien vet! (=Beter iets klein dan helemaal niets.) (Evergems)
- "n kroekestöpke (=een klein gezet iemand) (Budels)
- ' n kardoeze klotergeld (=een hoeveelheid klein geld) (Overmeers)
- aa moe op een liere stoan om eerbeeze te trekken (=hij is klein) (Gents)
- afgevroze' n: Ei es twieë kieë afgevroz' n (=Hij is heel klein van gestalte) (Lebbeeks)
- ain moal ofschovveld, ain moal ofvroren (=klein gebleven persoon) (Gronings)
- allef mudje (=klein dik vrouwtje) (Zeeuws)
- Als klein jung op groetemins kakhuuskens goan, vallen ze door de bril (=Te veel riskeren is ook niet goed. is niet altijd goed) (Achels)
- amper ne spuk gruet (=klein van gestalte) (Zeels)
- as ek klainkes was (=toen ik klein was) (Winksels)
- as kloine sproit zattek opt schoel (=klein gastje zat ik op 'tschool) (Aalsters)
- baeter ne kleene bek asne kleene gek (=beter een klein mondje dan een klein kontje (orgaan)) (Munsterbilzen - Minsters)
- baeter ne kleene plezante asne graute ambetante (=klein maar dapper) (Bilzers)
- baeter ne kleene plezante dan ne graute ambetante (=klein maar dapper, hoe groter hoe slapper) (Munsterbilzen - Minsters)
- bakkes gekret (=een klein beetje lekkers) (Ransts)
- beder 'n klein boaske as 'n grode knecht (=graag eigen baas zijn) (Westerkwartiers)
- beter 'n brok dan 'n brijzel (=het is beter iets groot dan iets klein) (Meers)
- beter ne klaaine plezaante dan ne groëten ambetaante (=beter klein en leuk dan groot en vervelend) (Antwerps)
- boeëm: Ei es ne man gelèk nen boeëm mau te két afgezaugd (=Hij is klein van gestalte) (Lebbeeks)
- brouijzzel: Beter 'n brok as 'n brouijzzel (=Beter een groot stuk dan een klein / Beter veel dan weinig) (Lebbeeks)
- da è hin klein bier (=dat is geen kattenpis) (Izegems)
- da klei kind is een schreemuil ('nen bleiter) (=dat klein kind schreit bijna de hele dag) (Sint-Niklaas)
- da vintje ist gat teegn dêirde (=het is een klein ventje) (kortemarks)
- da's moar 'n schijndje (=dat is maar een heel klein stukje) (Westerkwartiers)
- daaj kleen onnèttighèts laagde mich aut (=dat klein onnozel kindje lachte me uit) (Munsterbilzen - Minsters)
- daajhètter ooge nie èn hër maol zitte (=die loert nog niet een klein beetje) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès mér een sjiet graut (=wat een klein mannetje) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès twei keiren aofgevroeëre (=wat een klein ventje) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae kump nog nie ës boëve toffël aut (=die is nog te klein) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae mót op ' ne törf gaon staon um e vêrke in zien gaat te kieke (=iemand die heel klein is) (Weerts)
- das ë kleen pëtietërkë (=dat is een klein kindje) (Munsterbilzen - Minsters)
- das een vaulighèts (=dat is een klein krapuul) (Munsterbilzen - Minsters)
- das gene kak (=dat is geen klein bier) (Munsterbilzen - Minsters)
- das gene kènnertak (=dat is geen klein bier) (Munsterbilzen - Minsters)
- das mér ë maogër beiske (=het resultaat is wat klein uitgevallen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dat kiend is an onder en van boven uut de broek egreui'jt (=Groot geworden. Alle kleren zijn te klein) (Giethoorns)
- dè / dij hêt onder de duezedrup gestane (=hij / zij is altijd klein gebleven) (Zichers)
- De kins niks as groeëte bótteramme klein make (=Je deugt nergens voor) (Venloos)
- de kumps pas kieke (=je bent nog klein en kan niet met de ouderen meedoen) (Munsterbilzen - Minsters)
- det helleptj tieëge de muus zag de boor en hae stoeëk zien scheur in brând (=overdrijven om een klein probleem op te lossen) (Weerts)
- die is warm te hard neer gezet (=klein persoon) (Rotterdams)
- die vrouw het 'n hongerloondje (=die vrouw heeft een klein salaris) (Westerkwartiers)
- die's te groot veur servet, moar te klein veur toavelloak'n (=da's geen kind meer, maar ook nog niet volwassen) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen