Spreekwoorden met `kas`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kas`

  1. als een olifant in de porseleinkast (=buitengewoon onvoorzichtig of tactloos)
  2. de kast indraaien. (=in de gevangenis komen.)
  3. de kastanjes voor iemand uit het vuur halen (=voor iemand anders het gevaarlijke werk of een lastig klusje doen)
  4. de muizen sterven er voor de kast (=het is er armoe troef)
  5. een kerel als kas (=een stevig gebouwde kerel (ironisch bedoeld))
  6. een lijk in de kast (=een onaangename erfenis)
  7. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  8. iemand op de kast jagen (=iemand zijn goede humeur doen verliezen door plagen)
  9. iemand van het kastje naar de muur sturen (=iemand voor niets heen en weer laten lopen)
  10. in de ijskast zetten (=(tijdelijk) niet uitvoeren)
  11. kastelen in de lucht bouwen (=zich illusies maken)
  12. luchtkastelen bouwen (=zich illusies maken)
  13. poppetje gezien kastje dicht (=we laten het even zien, maar daarna is het voorbij)
  14. uit de kast komen (=voor je [seksuele] geaardheid uitkomen)
  15. voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast (=door voorzichtig te zijn, gaan tere zaken langer mee)
  16. zuinigheid met vlijt, bouwt huizen als kastelen (=door zuinig en ijverig te zijn, kan men veel bereiken)

2 betekenissen bevatten `kas`

  1. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  2. van stuurboord naar bakboord zenden (=van het kastje naar de muur sturen)

50 dialectgezegden bevatten `kas`

  1. a kas opfrett' n (=zich zorgen maken) (Ninoofs)
  2. a zitj 'r dik in (=hij zit goed bij kas) (Meers)
  3. aa kas oepfrête (=tegenslag verwerken) (Sint-Katelijne-Waver)
  4. Aa kas oepfrette (=Tegenslag verwerken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  5. aa kas opfrette (=u opjagen) (Overijses)
  6. aa kas opfrette (=zenuwachtig of lastig zijn) (tervurens)
  7. aat ouw zen kas gekraupe (=zwak mager persoon) (Tiens)
  8. alles autte kas haole (=met volle inzet) (Bilzers)
  9. as ich taus op mën kas zau e sjaun postuurke hoch ston, dan doeg ich ter ielke daog de stöp vanaof (=wat een knap meisje!) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dae ès èn goej doens (=hij is goed bij kas) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Dau veigek maan kas aun (=Daar trek ik me niets van aan) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  12. de maajs ligge daud énde kas (=alle eten is op) (Bilzers)
  13. de moize ligge doëd in de kas (=De (koel) kast is bijna leeg) (Antwerps)
  14. Die 't breeëd èt, lat et breeëd ang'n (=Wie goed bij kas zit, leeft royaal.) (Veurns)
  15. Die e schuune kommekus op de kas (=Die heeft mooie borsten) (Clings)
  16. doë vaeg ich mën kas aoên (=ik trek er me niets van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. doeë vaeg ich mën kas (vieët) aon (=daar trek ik mij niets van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. een poot wegsnaie (=een deel in de kas oogsten) (westlands)
  19. este ut laank höbs, lieste ut laank haange (=wanneer je goed bij kas zit) (Mestreechs)
  20. Ga jij effe un luchie zetten (=Luchtramen in de kas openen) (Westlands)
  21. het oep zaën kas hemme (=een longaandoening hebben) (winksels)
  22. ich kos men kas opfraete dat dae klosjaar zjus vër men vitrin stond te baedele (=die zwerver stond recht voor mijn uitstalraam te bedelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. in gooje doon zin (=goed bij kas zijn) (Aelsers)
  24. kas en koal verwend (=erg verwend) (Maas en waals)
  25. kas kapot (=helemaal stuk) (Brakels (gld))
  26. kas overstuur (=helemaal over de toeren) (Geldermalsens)
  27. kas verrot (=helemaal verrot) (Brakels (gld))
  28. kas: A kas opfrètt'n (=In spanning zitten / je ergeren) (Lebbeeks)
  29. Kop in kas (=Hoofd intrekken) (Mechels (BE))
  30. Kop in kas (=Je hoofd intrekken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  31. men kas geet autter voege (=ik heb wat veel gegeten) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. men kas opfretten van de zeenen (=zenuwachtig zijn) (Liedekerks)
  33. Mie blaas et licht ôt, Jef stekt de stoof in de kas (= (krachtterm) ) (Booms)
  34. schoîjt: Da's iën'n dad onder zijn kas schoîjt (=Da's een bultenaar) (Lebbeeks)
  35. sloogt da in aa kas (=nou breekt mijn klomp) (tervurens)
  36. we meugn uzze kas ofdraojn (=we moeten hard werken) (Kortemarks)
  37. zaën kas oepfrette (=zich iets fel aantrekken) (Winksels)
  38. zan kas opfrètt'n (=zich ergeren, ernstig zorgen maken) (Dilbeeks)
  39. zèen kas / bözze afdroan (=zich afbeulen) (Wichels)
  40. zën kas (viet) traoën vaege (=het zich niet aantrekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. zen kas aofvringe (=hard werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. zen kas oepfrette (=zich ergeren) (Bornems)
  43. zen kas oepvreite (=radeloos zijn) (Antwerps)
  44. zën kas opfraete (=zich grote zorgen maken en meer dan zenuwachtig zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. zen kas opfraete (=zenuwachtig zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. zën kas opfraete (=zich lelijk ergeren aan iets of iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. zèn kas opfretten (=je zorgen maken) (Meers)
  48. zën kas troën vaege (=het zich niet aantrekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. zen kas volfraete (=zijn buikje bol eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. zën kas volfraete (=zijn buikje rond eten) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen