Spreekwoorden met `kwaad`

Zoek

23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kwaad`

  1. elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=men moet zich niet zorgen maken over de toekomst)
  2. ergens geen kwaad kunnen doen. (=een zeer positieve reputatie hebben ongeacht wat je doet)
  3. geen vlieg kwaad doen (=uitsluitend goede bedoelingen hebben, niemand tot last zijn)
  4. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  5. gierigheid is de wortel van alle kwaad (=door gierigheid ontstaan er veel problemen en is er veel ellende in de wereld)
  6. goed geld naar kwaad geld gooien (=geld ergens insteken waarvan bekend is dat het verlies oplevert)
  7. goedschiks of kwaadschiks (=met of tegen de zin)
  8. het is kwaad kammen daar geen haar is. (=bij arme mensen valt niets te halen)
  9. het is kwaad stelen waar de waard een dief is. (=het is moeilijk om een bedrieger te bedriegen)
  10. het kwaad loont zijn meester (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  11. het kwaad straft zichzelf (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  12. kattenkwaad uithalen (=kwajongensstreken)
  13. kwaad bloed zetten (=iemand boos maken)
  14. kwaad gezelschap doet dolen. (=vermijdt omgang met mensen die een negatieve invloed op je leven kunnen hebben)
  15. met hem is het kwaad kersen eten. (=het is beter hem te mijden.)
  16. met hoge heren is het kwaad kersen eten (=van de omgang met aanzienlijke personen moet men niet altijd voordeel verwachten)
  17. tegen de stroom is het kwaad roeien / zwemmen (=tegen algemene opvattingen kan men zich moeilijk verzetten)
  18. van de prins geen kwaad weten (=uiterst argeloos zijn)
  19. van kwaad tot erger komen/vervallen (=steeds erger worden)
  20. vergeld geen kwaad met kwaad (=wraak nemen is niet goed)
  21. wee de wolf die in een kwaad gerucht staat (=als je je goede naam verliest is die haast niet terug te winnen)
  22. wie kwaad doet, kwaad ontmoet. (=je zult gestraft worden voor slechte daden)
  23. zo kwaad als een spin zijn (=erg kwaad zijn)

31 betekenissen bevatten `kwaad`

  1. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
  2. een oorblazer (=een kwaadspreker)
  3. uit zuivere bronnen vloeit zuiver water. (=eerlijke mensen praten geen kwaad)
  4. geen erger venijn dan kwade tongen. (=er is niets zo erg als dat men kwaad van je spreekt.)
  5. zo kwaad als een spin zijn (=erg kwaad zijn)
  6. iemand wel kunnen villen (=erg kwaad zijn op iemand / Een erge hekel hebben aan iemand)
  7. de bijl aan de wortel leggen (=het kwaad in de oorsprong trachten uit te roeien)
  8. de oude zuurdesem (=het oude kwaad)
  9. met gelijke munt betalen (=hetzelfde kwaad terugdoen)
  10. de kat in de gordijnen jagen (=iemand goed kwaad maken)
  11. achter iemand zoeken (=iemand kwaad proberen te doen)
  12. het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)
  13. je op de lippen bijten (=je inhouden (niet lachen of kwaad worden))
  14. je druk maken over (=je kwaad maken om, je aantrekken van)
  15. kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)
  16. de kat in het donker knijpen (=kwaad doen waar niemand het ziet)
  17. uit zijn slof schieten (=kwaad uitvallen, boos worden)
  18. de kuif opsteken (=kwaad worden)
  19. een staart om hebben (=kwaad zijn)
  20. je wel voor de kop kunnen slaan (=kwaad zijn op jezelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft)
  21. over de doden niets dan goeds (=men ziet kwaadspreken over overledenen als iets heel onbeleefd, er mag niet gespot worden met de dood)
  22. je gemak houden (=niet te veel werk doen, niet kwaad worden)
  23. werken als een rode lap op een stier (=onmiddellijk erg kwaad maken)
  24. iemand naar de keel vliegen (=op iemand erg kwaad worden, aanvallen, ermee vechten)
  25. honi soit qui mal y pense (=schande over hem die er kwaad over denkt)
  26. van de gaffel in de greep (=van kwaad tot erger)
  27. het kwaad loont zijn meester (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  28. het kwaad straft zichzelf (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  29. wie wind zaait zal storm oogsten (=wie kwaad doet, zal er uiteindelijk zelf de gevolgen van dragen)
  30. uit zijn vel springen (=zeer kwaad zijn)
  31. een ongeluk begaan (=zodanig kwaad zijn dat er `n ongeluk van komt)

50 dialectgezegden bevatten `kwaad`

  1. 'j es roaznde koleirig (=hij is zeer kwaad) (Knesselaars)
  2. 't kan noa giene köijd nemie (=het kan nu geen kwaad meer) (Heusdens)
  3. ai slikt z'n grom (=De persoon is erg kwaad maar houdt zijn woede in.) (Urkers)
  4. As mien bloed karemelk wordt dan... (=Pas op, wanneer ik kwaad wordt dan...) (Giethoorns)
  5. at ich mich moet versjangeniëre, bèste nog nie goed aof (=als ik kwaad word, is het je hoogste tijd) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. aut zën kramme sjieëte (=kwaad worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. aut zëne kroëm sjiete (=plots kwaad worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. aut zene sloef sjiete (=kwaad worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. autse vel springe (=kwaad worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. autze vel springe (=kwaad reageren) (Bilzers)
  11. autzen kramme sjiete (=kwaad uitvliegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. daaj és alleman ter dür ont trékke (=zij spreekt kwaad van iedereen) (Bilzers)
  13. daaj zoo dich opaete (=die is heel kwaad) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Dae haet de sjtontj deun biej 't hert. (=iemand die snel kwaad is, drifkikker, driftkop.) (Roermonds)
  15. dae heet de klûmp los aan (=iemand die gauw kwaad is) (Weerts)
  16. dae zë pètsjë koëk rap iëvër (=die is rap kwaad) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. dae zoet rap opse piëdsje (=die werd vlug kwaad) (Bilzers)
  18. De beste Pruus heet nog e peerd gestole (=Met Duitsers is het kwaad kersen eten) (Mestreechs)
  19. De kop oranje em-m (=kwaad wezen) (Giethoorns)
  20. De kop oranje hebben (=kwaad wezen) (Giethoorns)
  21. de wieës alléén mér ieëverrieëje doeër een strontkaar (=het zijn alleen de slechte mensen die kwaad over je spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. den doemp slig aut zën aurë (=hij is zeer kwaad) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. een buzzukke vloon; iemand die rap op zè pjeird zit (=een zenuwachtige man die vlug kwaad is) (Sint-Niklaas)
  24. een buzzukke vloûn (=iemand die rap kwaad is) (Sint-Niklaas)
  25. één ien ' t harnas joag' n (=iemand kwaad maken) (Westerkwartiers)
  26. één oafkamm'n (=iemand in een kwaad daglicht stellen) (Westerkwartiers)
  27. een vuil blek ên (=kwaad spreken) (Kaprijks)
  28. eentwie int gareel jaogn (=iemand kwaad maken) (Kortemarks)
  29. ei èèt in zen roape geskeite (=hij is kwaad) (Hals)
  30. ei is op a gebeten (=hij is verbitterd en kwaad op jou) (Sint-Niklaas)
  31. emes de pis lauw make (=iemand kwaad maken) (Heitsers)
  32. èn ën franse klaer sjieëtë (=zich kwaad maken (in woorden)) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. ën vroo hèt vier lippe, twei vër riezing te maoke en twei vër ët wier goed te maoke (=een vrouw heeft buiten de lippen die kwaad maken nog 2 extra lippen om alles goed te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. énne franse kolaer sjiete (=kwaad worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. ës defteg aut zen kramme sjiete (=goed kwaad worden) (Bilzers)
  36. etwie deur de stroent trekkn (=kwaad van iemand spreken) (kortemarks)
  37. Gallish worden (=kwaad worden) (Amsterdams)
  38. ge moe je nie dikke maokn (=je moet je niet kwaad maken) (Kortemarks)
  39. ge moe je nie dikke moakn (=je moet je niet kwaad maken) (Lichtervelds)
  40. geld mok nie gelèkkëg, gee geld heilegans nie (=een beetje geld kan geen kwaad) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. giftig wieënë op iemës (=kwaad worden op iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. giftig zin (=razend kwaad zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. gij lijket aoske pek wel (=jij wordt veel te vlug kwaad) (Oudenbosch)
  44. hae kos wol aut ze vel springe (van roeëzernaaj) (=hij was razend kwaad) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. hae kraajchet opzen heupe (=hij wordt stilaan kwaad) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. hae rietj 'm (=iemand die kwaad is) (Weerts)
  47. haol mich nie aut men haus (=maak me niet kwaad) (Bilzers)
  48. hè és koot veur ën habbëkrats (=hij is kwaad voor een kleinigheid) (Tongers)
  49. hèë koeëk iëver (=hij is kwaad) (Bilzers)
  50. Hi'j kreeg 't oor li'j. (=Hij werd kwaad) (Giethoorns)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen